Dutch

Detailed Translations for bindend from Dutch to French

bindend:


Translation Matrix for bindend:

NounRelated TranslationsOther Translations
impératif aanwijzing; bevel; commando; gebiedende wijs; gebod; imperatief; instructie; order; voorschrift
ModifierRelated TranslationsOther Translations
coactif bindend; dwingend; streng; strikt; stringent
coercitif bindend; dwingend; streng; strikt; stringent
consciencieusement bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; angstvallig; conscientieus; consciëntieus; exact; fundamenteel; gedetailleerd; gewetensvol; grondig; juist; met zorg; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; plichtsgetrouw; precies; ragfijn; scrupuleus; secuur; stipt; vol zorg; voorzichtig; wezenlijk; zorgvuldig; zorgzaam
consciencieux bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; angstvallig; consciëntieus; exact; fundamenteel; gedetailleerd; gewetensvol; grondig; juist; met zorg; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; plichtsgetrouw; precies; ragfijn; scrupuleus; secuur; stipt; vol zorg; voorzichtig; wezenlijk; zorgvuldig; zorgzaam
contraignant bindend; dwingend; streng; strikt; stringent
exact bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; conscientieus; correct; exact; gedetailleerd; goed; haarfijn; juist; klemmend; kloppend; krek; met klem; met nadruk; minutieus; nadrukkelijk; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; precies; ragfijn; secuur; stipt; uitdrukkelijk; uitgerekend; voorzichtig; waar; zorgvuldig
exactement bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; correct; exact; gedetailleerd; goed; haarfijn; juist; krek; met een scherp oog; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; precies; ragfijn; secuur; zorgvuldig
formel bindend; dwingend; streng; strikt; stringent absoluut; ambtelijk; formeel; klemmend; krachtig; met klem; met nadruk; nadrukkelijk; officieel; onvoorwaardelijk; pertinent; ten enenmale; uitdrukkelijk; vast en zeker; vaststaand; volstrekt; vormelijk; zeker
impératif bindend; dwingend; streng; strikt; stringent dwingend; gebiedend; gelastend; imperatief; onafwijsbaar; vereisend
minutieusement bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; correct; exact; gedetailleerd; goed; haarfijn; juist; met een scherp oog; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; onvermurwbaar; precies; ragfijn; secuur; stipt; streng; strikt; stringent; voorzichtig; zorgvuldig
minutieux bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; correct; exact; gedetailleerd; goed; haarfijn; juist; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; onvermurwbaar; precies; ragfijn; secuur; stipt; streng; strikt; stringent; voorzichtig; zorgvuldig
méticuleusement bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; angstvallig; consciëntieus; exact; gedetailleerd; gelikt; gewetensvol; haarfijn; juist; met zorg; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; onvermurwbaar; picobello; piekfijn; precies; ragfijn; scrupuleus; secuur; streng; strikt; stringent; tiptop; zorgvuldig
méticuleux bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; angstvallig; consciëntieus; exact; gedetailleerd; gelikt; gewetensvol; haarfijn; juist; met zorg; miniem; minitueus; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; onvermurwbaar; picobello; piekfijn; precies; ragfijn; scrupuleus; secuur; streng; strikt; stringent; tiptop; zorgvuldig
précis bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; conscientieus; correct; exact; gedetailleerd; goed; juist; klemmend; krek; met klem; met nadruk; minutieus; nadrukkelijk; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; omlijnd; precies; ragfijn; secuur; stipt; trefzeker; uitdrukkelijk; voorzichtig; zorgvuldig
précisément bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; conscientieus; correct; exact; gedetailleerd; goed; juist; klemmend; krek; met klem; met nadruk; minutieus; nadrukkelijk; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; precies; secuur; uitdrukkelijk; zorgvuldig
rigoureux bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; conscientieus; exact; fel; gestreng; hanig; juist; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; niet toegevend; pinnig; precies; rigoureus; scherp; secuur; snibbig; streng; vinnig; vlijmend; zorgvuldig
soigneux bindend; dwingend; streng; strikt; stringent accuraat; angstvallig; conscientieus; consciëntieus; exact; gedetailleerd; gewetensvol; grondig; juist; met zorg; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; precies; scrupuleus; secuur; stipt; vol zorg; voorzichtig; zorgvuldig; zorgzaam

Wiktionary Translations for bindend:

bindend
adjective
  1. Qui contraindre à faire quelque chose.
  2. Qui a la force d’obliger suivant la religion, suivre la loi.

bindend form of binden:

binden verbe (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)

  1. binden (boekbinden; inbinden)
    ligoter; rélier; lier; attacher
    • ligoter verbe (ligote, ligotes, ligotons, ligotez, )
    • rélier verbe
    • lier verbe (lie, lies, lions, liez, )
    • attacher verbe (attache, attaches, attachons, attachez, )
  2. binden (knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen)
    ligoter; nouer; lier; attacher; relier; bâillonner; garrotter; fixer; ficeler
    • ligoter verbe (ligote, ligotes, ligotons, ligotez, )
    • nouer verbe (noue, noues, nouons, nouez, )
    • lier verbe (lie, lies, lions, liez, )
    • attacher verbe (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • relier verbe (relie, relies, relions, reliez, )
    • bâillonner verbe (bâillonne, bâillonnes, bâillonnons, bâillonnez, )
    • garrotter verbe (garrotte, garrottes, garrottons, garrottez, )
    • fixer verbe (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • ficeler verbe (ficelle, ficelles, ficelons, ficelez, )
  3. binden (ketenen; boeien; kluisteren)
    lier; saisir; prendre; joindre; enchaîner; captiver; passer les menottes; relier; ligoter
    • lier verbe (lie, lies, lions, liez, )
    • saisir verbe (saisis, saisit, saisissons, saisissez, )
    • prendre verbe (prends, prend, prenons, prenez, )
    • joindre verbe (joins, joint, joignons, joignez, )
    • enchaîner verbe (enchaîne, enchaînes, enchaînons, enchaînez, )
    • captiver verbe (captive, captives, captivons, captivez, )
    • relier verbe (relie, relies, relions, reliez, )
    • ligoter verbe (ligote, ligotes, ligotons, ligotez, )

Conjugations for binden:

o.t.t.
  1. bind
  2. bindt
  3. bindt
  4. binden
  5. binden
  6. binden
o.v.t.
  1. bond
  2. bond
  3. bond
  4. bonden
  5. bonden
  6. bonden
v.t.t.
  1. heb gebonden
  2. hebt gebonden
  3. heeft gebonden
  4. hebben gebonden
  5. hebben gebonden
  6. hebben gebonden
v.v.t.
  1. had gebonden
  2. had gebonden
  3. had gebonden
  4. hadden gebonden
  5. hadden gebonden
  6. hadden gebonden
o.t.t.t.
  1. zal binden
  2. zult binden
  3. zal binden
  4. zullen binden
  5. zullen binden
  6. zullen binden
o.v.t.t.
  1. zou binden
  2. zou binden
  3. zou binden
  4. zouden binden
  5. zouden binden
  6. zouden binden
diversen
  1. bind!
  2. bindt!
  3. gebonden
  4. bindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for binden:

NounRelated TranslationsOther Translations
fixer aanhechten; bevestiging; vasthechten; vastmaken
joindre aanlassen
VerbRelated TranslationsOther Translations
attacher binden; boekbinden; inbinden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar knopen; aanbakken; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; bevestigen; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; kleven; klitten; knopen; koeken; koppelen; lijmen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; opplakken; plakken; rijgen; samenbinden; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
bâillonner binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
captiver binden; boeien; ketenen; kluisteren boeien; fascineren; intrigeren; obsederen
enchaîner binden; boeien; ketenen; kluisteren aaneenschakelen; aanhouden; arresteren; boeien; fascineren; gevangennemen; gijzelen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; inrekenen; intrigeren; ketenen; koppelen; oppakken; ordenen; paren; rangeren; samenvoegen; schiften; sorteren; uitzoeken; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; verbinden
ficeler binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken afbinden; afsnoeren; bevestigen; dichtbinden; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
fixer binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar bevestigen; aandraaien; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankijken; aankoppelen; adviseren; afwegen; bekijken; bevestigen; dichtbinden; dichtgespen; dichtsnoeren; door draaien vastmaken; ergens aan bevestigen; gadeslaan; hechten; iets aanraden; ingeven; kijken; lijmen; neerleggen; onderuit halen; opplakken; opsluiten; overdenken; overwegen; raden; schouwen; suggereren; toebinden; toegespen; toeschouwen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
garrotter binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
joindre binden; boeien; ketenen; kluisteren aaneenlassen; aaneenschakelen; afspreken; bij elkaar leggen; bijdoen; bijeen voegen; bijsluiten; bijvoegen; bundelen; combineren; doorverbinden; een fusie aangaan; elkaar ontmoeten; elkaar zien; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; fuseren; ineensmelten; koppelen; lassen; meegeven; meesturen; meezenden; paren; samenbundelen; samengaan; samenkomen; samenkoppelen; samensmelten; samenvoegen; toevoegen; treffen; verbinden; versmelten; voegen
lier binden; boeien; boekbinden; inbinden; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenschakelen; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; boeien; dichtbinden; ergens aan bevestigen; fascineren; intrigeren; knopen; koppelen; onderling verbinden; samenvoegen; strikken; toebinden; van verband voorzien; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
ligoter binden; boeien; boekbinden; inbinden; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken afbinden; afsnoeren; boeien; dichtbinden; fascineren; intrigeren; toebinden
nouer binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; dichtbinden; ergens aan bevestigen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; ophangen; opknopen; samenbinden; samenknopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; voorbinden; voordoen
passer les menottes binden; boeien; ketenen; kluisteren boeien; fascineren; handboeien omdoen; in de boeien slaan; intrigeren; ketenen
prendre binden; boeien; ketenen; kluisteren aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; kiezen; klauwen; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; nemen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pakken; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
relier binden; boeien; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken aan elkaar binden; aaneenbinden; afbinden; afsnoeren; boeien; dichtbinden; fascineren; intrigeren; knopen; koppelen; onderling verbinden; paren; samenbinden; samenknopen; toebinden; van verband voorzien; verbinden
rélier binden; boekbinden; inbinden
saisir binden; boeien; ketenen; kluisteren aanhouden; aanklampen; aanpakken; aanvatten; afvangen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen te snappen; begrijpen; beseffen; bevangen; boeien; doorkrijgen; doorzien; doorzien hebben; fascineren; frapperen; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; in hechtenis nemen; ingrijpen; inrekenen; intrigeren; inzien; klauwen; klemmen; knellen; met handen omvatten; met het verstand vatten; omklemmen; omspannen; onderkennen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; oppakken; opvangen; pakken; realiseren; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toeslaan; toetasten; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; verstaan; verstrikken; wat neervalt opvangen; zich bedienen

Related Definitions for "binden":

  1. een gerecht dikker maken1
    • ik bond de soep met bloem1
  2. er omheen doen en vastmaken1
    • hij bond het touw om de stapel kranten1
  3. hem in zijn vrijheid beperken1
    • mijn moeder is aan huis gebonden1

Wiktionary Translations for binden:

binden
verb
  1. vastmaken (evt. figuurlijk)
binden
verb
  1. fixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir.
  2. lier au moyen d’un nœud, d'un lien.
  3. lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.
  4. Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).

Cross Translation:
FromToVia
binden lier bindtransitive connect
binden attacher tether — to restrict something with a tether
binden lier tie — to attach or fasten with string

Related Translations for bindend