Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. natrekken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for natrekken from Dutch to French

natrekken:

natrekken verbe (trek na, trekt na, trok na, trokken na, nagetrokken)

  1. natrekken (checken; verifiëren; nagaan)
    vérifier; examiner; contrôler
    • vérifier verbe (vérifie, vérifies, vérifions, vérifiez, )
    • examiner verbe (examine, examines, examinons, examinez, )
    • contrôler verbe (contrôle, contrôles, contrôlons, contrôlez, )

Conjugations for natrekken:

o.t.t.
  1. trek na
  2. trekt na
  3. trekt na
  4. trekken na
  5. trekken na
  6. trekken na
o.v.t.
  1. trok na
  2. trok na
  3. trok na
  4. trokken na
  5. trokken na
  6. trokken na
v.t.t.
  1. heb nagetrokken
  2. hebt nagetrokken
  3. heeft nagetrokken
  4. hebben nagetrokken
  5. hebben nagetrokken
  6. hebben nagetrokken
v.v.t.
  1. had nagetrokken
  2. had nagetrokken
  3. had nagetrokken
  4. hadden nagetrokken
  5. hadden nagetrokken
  6. hadden nagetrokken
o.t.t.t.
  1. zal natrekken
  2. zult natrekken
  3. zal natrekken
  4. zullen natrekken
  5. zullen natrekken
  6. zullen natrekken
o.v.t.t.
  1. zou natrekken
  2. zou natrekken
  3. zou natrekken
  4. zouden natrekken
  5. zouden natrekken
  6. zouden natrekken
en verder
  1. ben nagetrokken
  2. bent nagetrokken
  3. is nagetrokken
  4. zijn nagetrokken
  5. zijn nagetrokken
  6. zijn nagetrokken
diversen
  1. trek na!
  2. trekt na!
  3. nagetrokken
  4. natrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for natrekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
examiner bezichtigen; bezichtiging
VerbRelated TranslationsOther Translations
contrôler checken; nagaan; natrekken; verifiëren beheersen; bekijken; beteugelen; bezichtigen; controleren; de overhand hebben; domineren; examineren; inspecteren; intomen; leerstof beheersen; nagaan; nakijken; onder de knie hebben; overheersen; overhoren; testen; toetsen; verifieren; zekerstellen
examiner checken; nagaan; natrekken; verifiëren aankijken; aanschouwen; aftasten; afwegen; bekijken; beproeven; beschouwen; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; controleren; doordenken; doorvorsen; examineren; gadeslaan; inkijken; inspecteren; inzien; keuren; monsteren; monsters nemen; nagaan; nakijken; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; onderzoeken; overdenken; overhoren; overwegen; rechercheren; schouwen; snuffelen; speuren; testen; toeschouwen; toetsen; verkennen
vérifier checken; nagaan; natrekken; verifiëren aantonen; bepalen; beproeven; bewijzen; controleren; determineren; iets opzoeken; keuren; nagaan; nakijken; naspeuren; nasporen; navragen; nazoeken; onderzoeken; staven; testen; vaststellen; verifieren; zekerstellen

Wiktionary Translations for natrekken:

natrekken
verb
  1. onderzoeken of iets werkelijk klopt
  2. overtrekken
natrekken
verb
  1. relever par transparence, ou en suivant le relief d'une gravure, les traits d’un dessin en suivant exactement ses contours avec une pointe, une plume ou un crayon.