Dutch

Detailed Translations for prutsen from Dutch to French

prutsen:

prutsen verbe (pruts, prutst, prutste, prutsten, geprutst)

  1. prutsen (aanmodderen; rommelen)
    bricoler; tripoter
    • bricoler verbe (bricole, bricoles, bricolons, bricolez, )
    • tripoter verbe (tripote, tripotes, tripotons, tripotez, )
  2. prutsen (knutselen; fröbelen)
    bousiller; bricoler; bâcler
    • bousiller verbe (bousille, bousilles, bousillons, bousillez, )
    • bricoler verbe (bricole, bricoles, bricolons, bricolez, )
    • bâcler verbe (bâcle, bâcles, bâclons, bâclez, )
  3. prutsen (klungelen; knoeien; klunzen; stuntelen)
    tripoter; niaiser; bricoler maladroitement; bousiller; gâcher
    • tripoter verbe (tripote, tripotes, tripotons, tripotez, )
    • niaiser verbe
    • bousiller verbe (bousille, bousilles, bousillons, bousillez, )
    • gâcher verbe (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )

Conjugations for prutsen:

o.t.t.
  1. pruts
  2. prutst
  3. prutst
  4. prutsen
  5. prutsen
  6. prutsen
o.v.t.
  1. prutste
  2. prutste
  3. prutste
  4. prutsten
  5. prutsten
  6. prutsten
v.t.t.
  1. heb geprutst
  2. hebt geprutst
  3. heeft geprutst
  4. hebben geprutst
  5. hebben geprutst
  6. hebben geprutst
v.v.t.
  1. had geprutst
  2. had geprutst
  3. had geprutst
  4. hadden geprutst
  5. hadden geprutst
  6. hadden geprutst
o.t.t.t.
  1. zal prutsen
  2. zult prutsen
  3. zal prutsen
  4. zullen prutsen
  5. zullen prutsen
  6. zullen prutsen
o.v.t.t.
  1. zou prutsen
  2. zou prutsen
  3. zou prutsen
  4. zouden prutsen
  5. zouden prutsen
  6. zouden prutsen
diversen
  1. pruts!
  2. prutst!
  3. geprutst
  4. prutsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for prutsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bricoler klussen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bousiller fröbelen; klungelen; klunzen; knoeien; knutselen; prutsen; stuntelen afbreken; bederven; breken; kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; slopen; stukmaken; uit elkaar halen; verbroddelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verpesten; verprutsen; verzieken
bricoler aanmodderen; broddelen; fröbelen; knutselen; prutsen; rommelen aanrommelen; aanrotzooien; dokteren; klusje opknappen; klussen; knoeien; knutselen; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rotzooien; scharrelen; sleutelen
bricoler maladroitement klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen
bâcler fröbelen; knutselen; prutsen iets opdreunen; tekst snel afrafelen
gâcher klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen aanklooien; aanrommelen; aanrotzooien; bederven; corrumperen; klooien; knoeien; ontbinden; rotten; rotzooien; scharrelen; schiften; stukmaken; verboemelen; verbrassen; verbroddelen; verderven; verdoen; vergaan; vergallen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verloederen; verpesten; verprutsen; verrotten; verslonzen; verspillen; verteren; verzieken; verzuren; wegrotten; zuur worden
niaiser klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen keutelen
tripoter aanmodderen; broddelen; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; rommelen; stuntelen aanrommelen; aanrotzooien; foezelen; friemelen; frommelen; frunniken; knoeien; peuteren; pulken; rotzooien; scharrelen; scharrelen van kip

Wiktionary Translations for prutsen:


Cross Translation:
FromToVia
prutsen altérer; compromettre; trafiquer; bidouiller; tripoter tamper — alter by making unauthorized changes