Dutch

Detailed Translations for echoën from Dutch to French

echoën:

echoën verbe (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)

  1. echoën (naklinken; galmen; weerklinken)
    se répercuter; résonner; réverbérer en echo; trouver des échos
    • résonner verbe (résonne, résonnes, résonnons, résonnez, )
    • réverbérer en echo verbe (réverbère, réverbères, réverbérons, réverbérez, )
  2. echoën (weergalmen; resoneren; weerkaatsen; )
    résonner; renvoyer; retentir; se répercuter; réverbérer en echo; trouver des échos
    • résonner verbe (résonne, résonnes, résonnons, résonnez, )
    • renvoyer verbe (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
    • retentir verbe (retentis, retentit, retentissons, retentissez, )
    • réverbérer en echo verbe (réverbère, réverbères, réverbérons, réverbérez, )
  3. echoën (nazeggen; herhalen; napraten; nabouwen)
    répéter; redire; résonner; retentir; se faire l'echo de
    • répéter verbe (répète, répètes, répétons, répétez, )
    • redire verbe (redis, redit, redisons, redites, )
    • résonner verbe (résonne, résonnes, résonnons, résonnez, )
    • retentir verbe (retentis, retentit, retentissons, retentissez, )
  4. echoën (terugkaatsen; reflecteren; stuiten; weerkaatsen; terugstoten)
    résonner; retentir
    • résonner verbe (résonne, résonnes, résonnons, résonnez, )
    • retentir verbe (retentis, retentit, retentissons, retentissez, )

Conjugations for echoën:

o.t.t.
  1. echo
  2. echoot
  3. echoot
  4. echoën
  5. echoën
  6. echoën
o.v.t.
  1. echode
  2. echode
  3. echode
  4. echoden
  5. echoden
  6. echoden
v.t.t.
  1. heb geëchood
  2. hebt geëchood
  3. heeft geëchood
  4. hebben geëchood
  5. hebben geëchood
  6. hebben geëchood
v.v.t.
  1. had geëchood
  2. had geëchood
  3. had geëchood
  4. hadden geëchood
  5. hadden geëchood
  6. hadden geëchood
o.t.t.t.
  1. zal echoën
  2. zult echoën
  3. zal echoën
  4. zullen echoën
  5. zullen echoën
  6. zullen echoën
o.v.t.t.
  1. zou echoën
  2. zou echoën
  3. zou echoën
  4. zouden echoën
  5. zouden echoën
  6. zouden echoën
diversen
  1. echo!
  2. echoot!
  3. geëchood
  4. echoënd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for echoën:

VerbRelated TranslationsOther Translations
redire echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen hervatten; navertellen; opnieuw beginnen
renvoyer echoën; galmen; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen afmarcheren; afnemen; afschepen; afschrikken; afwimpelen; afzonderen; bang maken; ecarteren; laten inrukken; lichten; omruilen; omwisselen; ontheffen; ontslaan; opschorten; opschuiven; opsturen; pasporteren; posten; reflecteren; rekken; restitueren; retourneren; ruilen; sturen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; toezenden; uitstellen; uitsturen; verdagen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; vertragen; vervreemden; verwijderen; verwijzen naar; verwisselen; verzenden; voor zich uitschuiven; weerspiegelen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden; wisselen
retentir echoën; galmen; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen galmen; hoorbaar zijn; klateren; kletteren; klingelen; luidkeels iets verkondigen; met krachtige stem zingen; rammelen; rinkelen; schallen; schetteren; tetteren; tingelen; tinkelen; weerklinken; weerschallen
répéter echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen de draad weer oppakken; herhalen; hernemen; hervatten; navertellen; oefenen; opnieuw beginnen; repeteren; uitstellen
résonner echoën; galmen; herhalen; nabouwen; naklinken; napraten; nazeggen; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen galmen; hoorbaar zijn; klank voortbrengen; kletteren; klinken; luiden; met krachtige stem zingen; rammelen; schallen; weerklinken; weerschallen
réverbérer en echo echoën; galmen; naklinken; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen schallen; weerschallen
se faire l'echo de echoën; herhalen; nabouwen; napraten; nazeggen
se répercuter echoën; galmen; naklinken; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen schallen; weerschallen
trouver des échos echoën; galmen; naklinken; resoneren; schallen; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen schallen; weerschallen