Dutch

Detailed Translations for kelderen from Dutch to French

kelderen:

kelderen verbe (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)

  1. kelderen (zakken)
    baisser; tomber; diminuer; couler; décroître; se plonger; sombrer; s'écrouler; s'affaisser; s'effoncer
    • baisser verbe (baisse, baisses, baissons, baissez, )
    • tomber verbe (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • diminuer verbe (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • couler verbe (coule, coules, coulons, coulez, )
    • décroître verbe (décroîs, décroît, décroîssons, décroîssez, )
    • se plonger verbe
    • sombrer verbe (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )
    • s'écrouler verbe
    • s'affaisser verbe
    • s'effoncer verbe
  2. kelderen (sterk in waarde dalen)
  3. kelderen (tuimelen; vallen; flikkeren; kiepen; kieperen)
    tomber; dégringoler; basculer; culbuter
    • tomber verbe (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • dégringoler verbe (dégringole, dégringoles, dégringolons, dégringolez, )
    • basculer verbe (bascule, bascules, basculons, basculez, )
    • culbuter verbe (culbute, culbutes, culbutons, culbutez, )

Conjugations for kelderen:

o.t.t.
  1. kelder
  2. keldert
  3. keldert
  4. kelderen
  5. kelderen
  6. kelderen
o.v.t.
  1. kelderde
  2. kelderde
  3. kelderde
  4. kelderden
  5. kelderden
  6. kelderden
v.t.t.
  1. ben gekelderd
  2. bent gekelderd
  3. is gekelderd
  4. zijn gekelderd
  5. zijn gekelderd
  6. zijn gekelderd
v.v.t.
  1. was gekelderd
  2. was gekelderd
  3. was gekelderd
  4. waren gekelderd
  5. waren gekelderd
  6. waren gekelderd
o.t.t.t.
  1. zal kelderen
  2. zult kelderen
  3. zal kelderen
  4. zullen kelderen
  5. zullen kelderen
  6. zullen kelderen
o.v.t.t.
  1. zou kelderen
  2. zou kelderen
  3. zou kelderen
  4. zouden kelderen
  5. zouden kelderen
  6. zouden kelderen
en verder
  1. heb gekelderd
  2. hebt gekelderd
  3. heeft gekelderd
  4. hebben gekelderd
  5. hebben gekelderd
  6. hebben gekelderd
diversen
  1. kelder!
  2. keldert!
  3. gekelderd
  4. kelderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kelderen [znw.] nom

  1. kelderen (sterk in waarde dalen; inzakken; terugvallen)
    la chute; l'abaissement

Translation Matrix for kelderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
abaissement inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen deemoediging; degradatie; ducking; terugzetting; verlaging; vernedering
chute inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen afname; daling; debacle; decadentie; minder worden; ondergang; teloorgang; tenondergang; terugloop; tuimelen; val; vallen; verwording
couler afvloeien; wegstromen; wegvloeien
diminuer slijten; verslijten
décroître wegsterven
VerbRelated TranslationsOther Translations
baisser kelderen; zakken achteruitgaan; afnemen; beperken; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; dimmen; inkrimpen; inperken; kleiner worden; korten; krimpen; lager maken; matigen; minder worden; minderen; omlaagbrengen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
basculer flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; dompen; duikelen; kantelen; kapseizen; kiepen; neervallen; omkantelen; omrollen; omvallen; omver kiepen; omverslaan; omvervallen; onderuitgaan; op de grond vallen; op zijn bek gaan; over een kant vallen; ten val komen; vallen
couler kelderen; zakken afdruipen; afglijden; aftakelen; afvloeien; afvoeren; afzakken; doen wegvloeien; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; galvaniseren; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; inzinken; lopen; onder water gaan; ondergaan; sijpelen; stromen; uitdruppelen; vervallen; verzinken; vlieden; vloeien; vluchten; wegglijden; weglekken; wegstromen; wegvloeien; wegvluchten; wegzinken; zinken
culbuter flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; duikelen; neervallen; omrollen; omvallen; omvervallen; op de grond vallen
diminuer kelderen; zakken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; bekorten; beperken; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; korten; korter maken; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
décroître kelderen; zakken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
dégringoler flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen buitelen; duikelen; neervallen; op de grond vallen
s'affaisser kelderen; zakken doorbuigen; doorzakken; ineenzakken; ineenzijgen; uitbuiken; uitzakken; verzakken; wegzakken; zakken in
s'effoncer kelderen; zakken
s'écrouler kelderen; zakken afbreken; afleggen; begeven; bezwijken; breken; flippen; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zakken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; invallen; inzakken; inzinken; neerhalen; omlaagstorten; omverhalen; ondergaan; slopen; sterk afnemen; strijd verliezen; te gronde gaan; tenondergaan; teruglopen; uit elkaar halen; vallen
se deprécier kelderen; sterk in waarde dalen
se plonger kelderen; zakken galvaniseren; verzinken
sombrer kelderen; zakken achteruitgaan; afglijden; aftakelen; afzakken; bezwijken; galvaniseren; instorten; inzinken; onder water gaan; ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; vervallen; verzinken; wegglijden; wegrotten; wegzinken; zinken
tomber flikkeren; kelderen; kiepen; kieperen; tuimelen; vallen; zakken afdalen; afhangen; buitelen; doen neerstorten; duikelen; eraf vallen; hangen; landen; naar beneden dalen; naar beneden donderen; naar beneden komen; naar beneden storten; naar beneden vallen; neerdalen; neerkomen; neerstorten; omlaagkomen; omlaagstorten; omlaagvallen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op de grond komen; op zijn bek gaan; ten val komen; terechtkomen; vallen

Related Words for "kelderen":


Wiktionary Translations for kelderen:


Cross Translation:
FromToVia
kelderen couler; sombrer founder — to sink
kelderen dégringoler plummet — to drop swiftly, in a direct manner; to fall quickly
kelderen dégringoler purzelnbezogen auf Preise oder Kurse: schnell und kräftig fallen

kelder:

kelder [de ~ (m)] nom

  1. de kelder (gewelf)
    la cave; la base; la fondation

Translation Matrix for kelder:

NounRelated TranslationsOther Translations
base gewelf; kelder base; basis; basisbeginsel; basislijn; beginsel; bouwfundament; chassis; draagvlak; fundament; fundering; grondbeginsel; grondbegrip; grondlijn; grondregel; grondslag; grondstelling; grondvlak; hoeksteen; hoofdlijn; hoofdlijn in plan of verhaal; ondergrond; onderstel; principe; thuishaven; uitgangspunt; werkvloer
cave gewelf; kelder kelderruimte
fondation gewelf; kelder bouwfundament; fonds; fundament; fundering; grondlegging; grondslag; het stichten; instelling; oprichting; pensioenfonds; stichting; vestiging
ModifierRelated TranslationsOther Translations
cave diep; diepliggend

Related Words for "kelder":


Related Definitions for "kelder":

  1. donkere, koele ruimte onder een huis1
    • de wijn bewaren we in de kelder1

Wiktionary Translations for kelder:

kelder
noun
  1. een ondergrondse bergruimte
kelder
Cross Translation:
FromToVia
kelder sous-sol basement — floor below ground level
kelder voûte; voute; cellier; caveau; crypte; chambre-forte vault — a secure, enclosed area
kelder cave Keller — unterirdischer Vorratsraum