Dutch

Detailed Translations for langskomen from Dutch to French

langskomen:

langskomen verbe (kom langs, komt langs, kwam langs, kwamen langs, langsgekomen)

  1. langskomen (op bezoek komen; bezoeken; voorbijkomen; )
    rendre visite; passer; rendre visite à; aller voir; fréquenter; faire une invasion; consulter; envahir; chercher; pénétrer dans; s'informer
    • passer verbe (passe, passes, passons, passez, )
    • aller voir verbe
    • fréquenter verbe (fréquente, fréquentes, fréquentons, fréquentez, )
    • consulter verbe (consulte, consultes, consultons, consultez, )
    • envahir verbe (envahis, envahit, envahissons, envahissez, )
    • chercher verbe (cherche, cherches, cherchons, cherchez, )
    • s'informer verbe
  2. langskomen (op visite gaan; bezoeken; voorbijkomen; )
    rendre visite; aller voir; passer voir; fréquenter
    • aller voir verbe
    • passer voir verbe
    • fréquenter verbe (fréquente, fréquentes, fréquentons, fréquentez, )

Conjugations for langskomen:

o.t.t.
  1. kom langs
  2. komt langs
  3. komt langs
  4. komen langs
  5. komen langs
  6. komen langs
o.v.t.
  1. kwam langs
  2. kwam langs
  3. kwam langs
  4. kwamen langs
  5. kwamen langs
  6. kwamen langs
v.t.t.
  1. ben langsgekomen
  2. bent langsgekomen
  3. is langsgekomen
  4. zijn langsgekomen
  5. zijn langsgekomen
  6. zijn langsgekomen
v.v.t.
  1. was langsgekomen
  2. was langsgekomen
  3. was langsgekomen
  4. waren langsgekomen
  5. waren langsgekomen
  6. waren langsgekomen
o.t.t.t.
  1. zal langskomen
  2. zult langskomen
  3. zal langskomen
  4. zullen langskomen
  5. zullen langskomen
  6. zullen langskomen
o.v.t.t.
  1. zou langskomen
  2. zou langskomen
  3. zou langskomen
  4. zouden langskomen
  5. zouden langskomen
  6. zouden langskomen
diversen
  1. kom langs!
  2. komt langs!
  3. langsgekomen
  4. langskomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for langskomen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aller voir aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen
chercher aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen afhalen en meenemen; afzoeken; naslaan; naspeuren; nasporen; om zich heen kijken; onderzoeken; ophalen; oppikken; opzoeken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; rondzien; struinen; zich oriënteren; zien te vinden; zoeken
consulter aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen consulteren; naslaan; opzoeken; raadplegen; ruggespraak houden
envahir aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen binnen gaan; binnendringen; binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; doordringen; haven binnenvaren; indringen; invallen; naar binnen vallen; onder gezag brengen; onderwerpen; onverwachts langskomen; overbluffen; overdonderen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; penetreren; zich meester maken van
faire une invasion aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen binnendringen; binnenvallen; doordringen; invallen; penetreren
fréquenter aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen frequenteren; omgaan; omgaan met; optrekken; verkeren
passer aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen aangeven; aanlopen; aanreiken; aantrekken; aflopen; besteden; dichttrekken; doorbrengen; doordrukken; doorheen reizen; doorstoten; drukkend door iets heen brengen; dwars oversteken; erdoor komen; geven; inhalen; komen aanlopen; oversteken; passeren; reiken; reizen door; schenken; slijten; toestoppen; vergaan; verlenen; verlopen; verstrekken; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijrijden; voorbijvaren
passer voir aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; langsgaan; langskomen; op visite gaan; voorbijkomen binnenwippen; overwippen
pénétrer dans aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen betreden; binnendringen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenmarcheren; binnenstappen; binnentreden; binnentrekken; binnenvallen; haven binnenvaren; indringen; infiltreren; ingaan; invallen; penetreren; zich binnenwroeten; zich binnenwurmen
rendre visite aankomen; bezoeken; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen
rendre visite à aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen opwachting maken
s'informer aankomen; bezoeken; inlopen; langskomen; op bezoek komen; opzoeken; voorbijkomen bestuderen; informeren; lezen; naslaan; naspeuren; nasporen; navorsen; navraag doen; navragen; opzoeken

Wiktionary Translations for langskomen:

langskomen
verb
  1. voorbijgaan
  2. langsgaan, op bezoek komen

Related Translations for langskomen