Dutch

Detailed Translations for nuttigen from Dutch to French

nuttigen:

nuttigen verbe (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)

  1. nuttigen (verorberen; consumeren; vreten; )
    manger goulûment; dévorer; consommer; bouffer; goûter; déguster; engloutir; bâfrer; déglutir; savourer
    • dévorer verbe (dévore, dévores, dévorons, dévorez, )
    • consommer verbe (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • bouffer verbe (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )
    • goûter verbe (goûte, goûtes, goûtons, goûtez, )
    • déguster verbe (déguste, dégustes, dégustons, dégustez, )
    • engloutir verbe (engloutis, engloutit, engloutissons, engloutissez, )
    • bâfrer verbe (bâfre, bâfres, bâfrons, bâfrez, )
    • déglutir verbe (déglutis, déglutit, déglutissons, déglutissez, )
    • savourer verbe (savoure, savoures, savourons, savourez, )
  2. nuttigen (eten; consumeren; gebruiken; )
    dîner; casser la croûte; manger; déjeuner; souper; bouffer; consommer; déguster; croquer
    • dîner verbe (dîne, dînes, dînons, dînez, )
    • manger verbe (mange, manges, mangeons, mangez, )
    • déjeuner verbe (déjeune, déjeunes, déjeunons, déjeunez, )
    • souper verbe (soupe, soupes, soupons, soupez, )
    • bouffer verbe (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )
    • consommer verbe (consomme, consommes, consommons, consommez, )
    • déguster verbe (déguste, dégustes, dégustons, dégustez, )
    • croquer verbe (croque, croques, croquons, croquez, )
  3. nuttigen (verschalken)
    avaler
    • avaler verbe (avale, avales, avalons, avalez, )

Conjugations for nuttigen:

o.t.t.
  1. nuttig
  2. nuttigt
  3. nuttigt
  4. nuttigen
  5. nuttigen
  6. nuttigen
o.v.t.
  1. nuttigde
  2. nuttigde
  3. nuttigde
  4. nuttigden
  5. nuttigden
  6. nuttigden
v.t.t.
  1. heb genuttigd
  2. hebt genuttigd
  3. heeft genuttigd
  4. hebben genuttigd
  5. hebben genuttigd
  6. hebben genuttigd
v.v.t.
  1. had genuttigd
  2. had genuttigd
  3. had genuttigd
  4. hadden genuttigd
  5. hadden genuttigd
  6. hadden genuttigd
o.t.t.t.
  1. zal nuttigen
  2. zult nuttigen
  3. zal nuttigen
  4. zullen nuttigen
  5. zullen nuttigen
  6. zullen nuttigen
o.v.t.t.
  1. zou nuttigen
  2. zou nuttigen
  3. zou nuttigen
  4. zouden nuttigen
  5. zouden nuttigen
  6. zouden nuttigen
en verder
  1. is genuuttigd
  2. zijn genuttigd
diversen
  1. nuttig!
  2. nuttigt!
  3. genuttigd
  4. nuttigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for nuttigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bouffer oppeuzelen; opvreten
déjeuner koffiemaaltijd; lunch; lunchpakket; twaalfuurtje
dîner avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner; feestdiner; souper
goûter theevisite
souper avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; diner; feestdiner; souper
VerbRelated TranslationsOther Translations
avaler nuttigen; verschalken absorberen; borrelen; doorslikken; drinken; inmaken; inpekelen; inslikken; inzouten; ophebben; opnemen; oppeuzelen; opvreten; opzouten; slikken; verbijten; verkroppen; verslinden; verzwelgen; wegslikken; welgevallen; zuipen
bouffer bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen bikken; bollen; brassen; eten; kluiven; knauwen; laten exploderen; laven; lekker eten; lenigen; lessen; naar binnen werken; onfatsoenlijk eten; opblazen; opbollen; oppeuzelen; opvreten; savoureren; schaften; schransen; slempen; smikkelen; smullen; tegoed doen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
bâfrer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen brassen; oppeuzelen; opvreten; schransen; slempen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
casser la croûte consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen kluiven; knauwen; laven; lenigen; lessen; schaften; tegoed doen
consommer bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen afdragen; bikken; dineren; doorjagen; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; opeten; ophebben; opmaken; opvreten; slijten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslijten; verslinden; verteren; volvoeren; vreten
croquer consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen afschilderen; beschrijven; eten; kluiven; knauwen; leegeten; omschrijven; onfatsoenlijk eten; opeten; schetsen; vreten; weghappen
déglutir bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
déguster bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen keuren; kluiven; knauwen; proberen; proeven; smaken; voorproeven
déjeuner consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; laven; lenigen; lessen; lunchen; ontbijt eten; ontbijten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten
dévorer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen aan flarden scheuren; doorslikken; ergens uitscheuren; kapot scheuren; onfatsoenlijk eten; oppeuzelen; opvreten; slikken; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteentrekken; verorberen; verscheuren; verslinden; verzwelgen; vreten
dîner consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; laven; lenigen; lessen; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten
engloutir bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; binnenproppen; doorslikken; inproppen; inslikken; oppeuzelen; opslokken; opvreten; slikken; verslinden; verzwelgen; zwelgen
goûter bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen keuren; kluiven; knauwen; laven; lenigen; lessen; proberen; proeven; smaken; snoepen; tegoed doen; voorproeven
manger consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen bikken; dineren; eten; kluiven; knauwen; laven; leegeten; lenigen; lessen; naar binnen werken; onfatsoenlijk eten; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; opvreten; tafelen; tegoed doen; uitgebreid eten; vreten
manger goulûment bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen oppeuzelen; opvreten; verslinden; verzwelgen
savourer bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen amuseren; genieten; genieten van; genot hebben van; kluiven; knauwen; lekker eten; proeven; savoureren; smaken; smikkelen; smullen
souper consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen laven; lenigen; lessen; souperen; tegoed doen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
consommer verbruiken

Wiktionary Translations for nuttigen:

nuttigen
verb
  1. voedsel gebruiken
nuttigen