Dutch

Detailed Translations for vereffenen from Dutch to French

vereffenen:

vereffenen verbe (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)

  1. vereffenen (verrekenen)
    porter en compte; régler; solder
    • régler verbe (règle, règles, réglons, réglez, )
    • solder verbe (solde, soldes, soldons, soldez, )
  2. vereffenen (voldoen; betalen)
    acquitter; achever; solder; régler; payer; assimiler; niveler; payer la note; égaliser; s'acquitter de
    • acquitter verbe (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, )
    • achever verbe (achève, achèves, achevons, achevez, )
    • solder verbe (solde, soldes, soldons, soldez, )
    • régler verbe (règle, règles, réglons, réglez, )
    • payer verbe (paye, payes, payons, payez, )
    • assimiler verbe (assimile, assimiles, assimilons, assimilez, )
    • niveler verbe (nivelle, nivelles, nivelons, nivelez, )
    • égaliser verbe (égalise, égalises, égalisons, égalisez, )
  3. vereffenen (effenen; egaliseren)
    régler; acquitter; solder; liquider; arranger
    • régler verbe (règle, règles, réglons, réglez, )
    • acquitter verbe (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, )
    • solder verbe (solde, soldes, soldons, soldez, )
    • liquider verbe (liquide, liquides, liquidons, liquidez, )
    • arranger verbe (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
  4. vereffenen (afbetalen; verrekenen; afrekenen)
    acquitter; régler; payer
    • acquitter verbe (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, )
    • régler verbe (règle, règles, réglons, réglez, )
    • payer verbe (paye, payes, payons, payez, )

Conjugations for vereffenen:

o.t.t.
  1. vereffen
  2. vereffent
  3. vereffent
  4. vereffenen
  5. vereffenen
  6. vereffenen
o.v.t.
  1. vereffende
  2. vereffende
  3. vereffende
  4. vereffenden
  5. vereffenden
  6. vereffenden
v.t.t.
  1. heb vereffend
  2. hebt vereffend
  3. heeft vereffend
  4. hebben vereffend
  5. hebben vereffend
  6. hebben vereffend
v.v.t.
  1. had vereffend
  2. had vereffend
  3. had vereffend
  4. hadden vereffend
  5. hadden vereffend
  6. hadden vereffend
o.t.t.t.
  1. zal vereffenen
  2. zult vereffenen
  3. zal vereffenen
  4. zullen vereffenen
  5. zullen vereffenen
  6. zullen vereffenen
o.v.t.t.
  1. zou vereffenen
  2. zou vereffenen
  3. zou vereffenen
  4. zouden vereffenen
  5. zouden vereffenen
  6. zouden vereffenen
diversen
  1. vereffen!
  2. vereffent!
  3. vereffend
  4. vereffenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vereffenen [znw.] nom

  1. vereffenen (afrekenen)
    l'acquittement

Translation Matrix for vereffenen:

NounRelated TranslationsOther Translations
acquittement afrekenen; vereffenen aanzuivering; afbetalen; afbetaling; afdoening; afhandeling; aflossen; afrekenen; afrekening; afwikkeling; betalen; compensatie; dokken; kwijting; tegemoetkoming; vereffening; verrekening; voldoen; vrijspraak
égaliser vlak maken
VerbRelated TranslationsOther Translations
achever betalen; vereffenen; voldoen aankomen; afdoen; afkrijgen; afmaken; afronden; afslijten door erop te zitten; afsluiten; afwerken; afzitten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; ophouden; perfectioneren; regelen; stoppen; ten einde dragen; ten einde schrijven; ten einde spelen; uitdragen; uitdrinken; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; voldragen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
acquitter afbetalen; afrekenen; betalen; effenen; egaliseren; vereffenen; verrekenen; voldoen aanzuiveren; aflossen; dechargeren; genoegdoen; inlossen; nabetalen; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
arranger effenen; egaliseren; vereffenen afspreken; arrangeren; bedisselen; bijleggen; coördineren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; iets op touw zetten; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; ordenen; orkestreren; rangeren; rangordenen; rangschikken; regelen; renoveren; ruzie afsluiten; schiften; schikken; sorteren; systematiseren; uitzoeken; vlijen; voor elkaar krijgen
assimiler betalen; vereffenen; voldoen absorberen; assimileren; gelijkstellen; opnemen; opslorpen; opslurpen
liquider effenen; egaliseren; vereffenen afbreken; afmaken; bergen; breken; doden; doodmaken; doodslaan; koudmaken; liquideren; neerhalen; nullificeren; ombrengen; omverhalen; ondervangen; opdoeken; opheffen; opruimen; slopen; teniet doen; uit de weg ruimen; uit elkaar halen; uitroeien; uitverkopen; van kant maken; verijdelen; vermoorden; vernietigen
niveler betalen; vereffenen; voldoen afstompen; assimileren; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; nivelleren; vervlakken; vlak maken
payer afbetalen; afrekenen; betalen; vereffenen; verrekenen; voldoen aanzuiveren; afrekenen; bekostigen; belonen; betalen; bezoldigen; boeten; dokken; doorbetalen; genoegdoen; honoreren; lonen; nabetalen; rekening betalen; salariëren; uitbetalen; voldoen
payer la note betalen; vereffenen; voldoen betalen; voldoen
porter en compte vereffenen; verrekenen
régler afbetalen; afrekenen; betalen; effenen; egaliseren; vereffenen; verrekenen; voldoen aanpassen; aanzuiveren; afdoen; aflossen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; in orde maken; inlossen; instellen; klaren; maken; nabetalen; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; voldoen
s'acquitter de betalen; vereffenen; voldoen aanzuiveren; afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; betalen; beëindigen; completeren; doen; een einde maken aan; genoegdoen; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; kwijten; nabetalen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; volbrengen; voldoen; volmaken; voltooien; zich kwijten
solder betalen; effenen; egaliseren; vereffenen; verrekenen; voldoen aanzuiveren; bergen; betalen; genoegdoen; lager maken; nabetalen; opruimen; uitverkopen; verlagen; voldoen
égaliser betalen; vereffenen; voldoen afplatten; assimileren; betalen; bijknippen; een beetje knippen; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; nivelleren; platmaken; vlak maken; voldoen