Dutch

Detailed Synonyms for beetgrijpen in Dutch

beetgrijpen:

beetgrijpen verbe

  1. beetgrijpen
    grijpen; beetgrijpen; vastgrijpen; beetnemen; beetpakken; aanpakken; vatten; vastpakken; vastnemen
    • grijpen verbe (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • beetgrijpen verbe
    • vastgrijpen verbe (grijp vast, grijpt vast, greep vast, grepen vast, vastgegrepen)
    • beetnemen verbe (neem beet, neemt beet, nam beet, namen beet, beetgenomen)
    • beetpakken verbe (pak beet, pakt beet, pakte beet, pakten beet, beetgepakt)
    • aanpakken verbe (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
    • vatten verbe (vat, vatte, vatten, gevat)
    • vastpakken verbe (pak vast, pakt vast, pakte vast, pakten vast, vastgepakt)
    • vastnemen verbe (neem vast, neemt vast, nam vast, namen vast, vastgenomen)
  2. beetgrijpen
    grijpen; vastpakken; aanklampen; beetpakken; vastklampen; beetgrijpen
    • grijpen verbe (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • vastpakken verbe (pak vast, pakt vast, pakte vast, pakten vast, vastgepakt)
    • aanklampen verbe (klamp aan, klampt aan, klampte aan, klampten aan, aangeklampt)
    • beetpakken verbe (pak beet, pakt beet, pakte beet, pakten beet, beetgepakt)
    • vastklampen verbe (klamp vast, klampt vast, klampte vast, klampten vast, vastgeklampt)
    • beetgrijpen verbe