Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. fuif:
  2. fuiven:


Dutch

Detailed Synonyms for fuif in Dutch

fuif:

fuif [de ~] nom

  1. de fuif
    de fuif

Related Words for "fuif":


fuiven:

fuiven verbe (fuif, fuift, fuifde, fuifden, gefuifd)

  1. fuiven
    fuiven; feestelijk onthalen; fêteren
  2. fuiven
    trakteren; fuiven
    • trakteren verbe (trakteer, trakteert, trakteerde, trakteerden, getrakteerd)
    • fuiven verbe (fuif, fuift, fuifde, fuifden, gefuifd)

Conjugations for fuiven:

o.t.t.
  1. fuif
  2. fuift
  3. fuift
  4. fuiven
  5. fuiven
  6. fuiven
o.v.t.
  1. fuifde
  2. fuifde
  3. fuifde
  4. fuifden
  5. fuifden
  6. fuifden
v.t.t.
  1. heb gefuifd
  2. hebt gefuifd
  3. heeft gefuifd
  4. hebben gefuifd
  5. hebben gefuifd
  6. hebben gefuifd
v.v.t.
  1. had gefuifd
  2. had gefuifd
  3. had gefuifd
  4. hadden gefuifd
  5. hadden gefuifd
  6. hadden gefuifd
o.t.t.t.
  1. zal fuiven
  2. zult fuiven
  3. zal fuiven
  4. zullen fuiven
  5. zullen fuiven
  6. zullen fuiven
o.v.t.t.
  1. zou fuiven
  2. zou fuiven
  3. zou fuiven
  4. zouden fuiven
  5. zouden fuiven
  6. zouden fuiven
diversen
  1. fuif!
  2. fuift!
  3. gefuifd
  4. fuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "fuiven":