Dutch

Detailed Synonyms for groei in Dutch

groei:

groei [de ~ (m)] nom

  1. de groei
    de uitbreiding; de expansie; de groei; de toename; de aanvulling; de vergroting; de uitzetting
  2. de groei
    de groei; groeien; het groeiproces
  3. de groei
    de ontwikkeling; de ontplooiing; de bloei; de wasdom; de groei
  4. de groei
    de uitbreiding; de expansie; de groei
  5. de groei
    de verhoging; vermedevuldigen; de toeneming; de stijging; de toename; de aanwinst; de uitbreiding; de aangroei; groter worden; de groei; de expansie; de vermeerdering; de aanwas; de versterking

Related Words for "groei":


groei form of groeien:

groeien verbe (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)

  1. groeien
    groeien; opgroeien; groot worden
    • groeien verbe (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)
    • opgroeien verbe (groei op, groeit op, groeide op, groeiden op, opgegroeid)
    • groot worden verbe
  2. groeien
    groeien; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan
    • groeien verbe (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)
    • toenemen verbe (neem toe, neemt toe, nam toe, namen toe, toegenomen)
    • stijgen verbe (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • vermeerderen verbe (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • groter worden verbe (word groter, wordt groter, werd groter, werden groter, groter geworden)
    • aanwinnen verbe (win aan, wint aan, won aan, wonnen aan, aangewonnen)
    • aangroeien verbe (groei aan, groeit aan, groeide aan, groeiden aan, aangegroeid)
    • aanzwellen verbe (zwel aan, zwelt aan, zwol aan, zwollen aan, aangezwollen)
    • opzetten verbe (zet op, zette op, zetten op, opgezet)
    • aanwassen verbe (was aan, wast aan, waste aan, wasten aan, aangewassen)
    • gedijen verbe (gedij, gedijt, gedijde, gedijden, gedijd)
    • de hoogte ingaan verbe (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
    • omhooggaan verbe (ga omhoog, gaat omhoog, ging omhoog, gingen omhoog, omhooggegaan)
  3. groeien
    – groter of meer worden 1
    groeien
    – groter of meer worden 1
    • groeien verbe (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)
      • het aantal leerlingen groeit1

Conjugations for groeien:

o.t.t.
  1. groei
  2. groeit
  3. groeit
  4. groeien
  5. groeien
  6. groeien
o.v.t.
  1. groeide
  2. groeide
  3. groeide
  4. groeiden
  5. groeiden
  6. groeiden
v.t.t.
  1. ben gegroeid
  2. bent gegroeid
  3. is gegroeid
  4. zijn gegroeid
  5. zijn gegroeid
  6. zijn gegroeid
v.v.t.
  1. was gegroeid
  2. was gegroeid
  3. was gegroeid
  4. waren gegroeid
  5. waren gegroeid
  6. waren gegroeid
o.t.t.t.
  1. zal groeien
  2. zult groeien
  3. zal groeien
  4. zullen groeien
  5. zullen groeien
  6. zullen groeien
o.v.t.t.
  1. zou groeien
  2. zou groeien
  3. zou groeien
  4. zouden groeien
  5. zouden groeien
  6. zouden groeien
diversen
  1. groei!
  2. groeit!
  3. gegroeid
  4. groeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

groeien [znw.] nom

  1. groeien
    de groei; groeien; het groeiproces

Related Words for "groeien":


Related Definitions for "groeien":

  1. groter of meer worden1
    • het aantal leerlingen groeit1