Dutch

Detailed Synonyms for regel in Dutch

regel:

regel [de ~ (m)] nom

  1. de regel
    de regel; schriftlijn
  2. de regel
    de wet; het voorschrift; de regel; de regeling; het reglement; de orde
  3. de regel
    de regel
  4. de regel
    de regel; filter
  5. de regel
    – lijn van woorden 1
    de regel
    – lijn van woorden 1
    • regel [de ~ (m)] nom
      • de eerste vijf regels zijn dikgedrukt1
  6. de regel
    – bepaling wat wel of niet mag 1
    de regel; het voorschrift
    – bepaling wat wel of niet mag 1
    • regel [de ~ (m)] nom
      • de regel is dat je om tien uur thuis bent1
    • voorschrift [het ~] nom
      • één van de voorschriften is dat je hier niet rookt1

Related Words for "regel":

  • regelen, regels, regeltje, regeltjes

Alternate Synonyms for "regel":


Related Definitions for "regel":

  1. lijn van woorden1
    • de eerste vijf regels zijn dikgedrukt1
  2. bepaling wat wel of niet mag1
    • de regel is dat je om tien uur thuis bent1

regel form of regelen:

regelen verbe (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)

  1. regelen
    regelen; arrangeren; iets op touw zetten
  2. regelen
    regelen; schikken
    • regelen verbe (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • schikken verbe (schik, schikt, schikte, schikten, geschikt)
  3. regelen
    regelen; arrangeren; afspreken; bedisselen
    • regelen verbe (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • arrangeren verbe (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
    • afspreken verbe (spreek af, spreekt af, sprak af, spraken af, afgesproken)
    • bedisselen verbe (bedissel, bedisselt, bedisselde, bedisselden, bedisseld)
  4. regelen
    bijstellen; afstemmen; regelen; afstellen
    • bijstellen verbe (stel bij, stelt bij, stelde bij, stelden bij, bijgesteld)
    • afstemmen verbe (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)
    • regelen verbe (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • afstellen verbe (stel af, stelt af, stelde af, stelden af, afgesteld)
  5. regelen
    klaren; in orde maken; regelen; afdoen
    • klaren verbe (klaar, klaart, klaarde, klaarden, geklaard)
    • in orde maken verbe (maak in orde, maakt in orde, maakte in orde, maakten in orde, in orde gemaakt)
    • regelen verbe (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • afdoen verbe (doe af, doet af, deed af, deden af, afgedaan)
  6. regelen
    – ervoor zorgen dat het goed gaat 1
    regelen
    – ervoor zorgen dat het goed gaat 1
    • regelen verbe (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
      • de agent regelt het verkeer1

Conjugations for regelen:

o.t.t.
  1. regel
  2. regelt
  3. regelt
  4. regelen
  5. regelen
  6. regelen
o.v.t.
  1. regelde
  2. regelde
  3. regelde
  4. regelden
  5. regelden
  6. regelden
v.t.t.
  1. heb geregeld
  2. hebt geregeld
  3. heeft geregeld
  4. hebben geregeld
  5. hebben geregeld
  6. hebben geregeld
v.v.t.
  1. had geregeld
  2. had geregeld
  3. had geregeld
  4. hadden geregeld
  5. hadden geregeld
  6. hadden geregeld
o.t.t.t.
  1. zal regelen
  2. zult regelen
  3. zal regelen
  4. zullen regelen
  5. zullen regelen
  6. zullen regelen
o.v.t.t.
  1. zou regelen
  2. zou regelen
  3. zou regelen
  4. zouden regelen
  5. zouden regelen
  6. zouden regelen
en verder
  1. is geregeld
diversen
  1. regel!
  2. regelt!
  3. geregeld
  4. regelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

regelen [het ~] nom

  1. het regelen
    organiseren; het regelen
  2. het regelen
    afstemmen; het regelen; instellen; afstellen; inregelen

Related Words for "regelen":


Related Definitions for "regelen":

  1. ervoor zorgen dat het goed gaat1
    • de agent regelt het verkeer1

Related Synonyms for regel