Dutch

Detailed Synonyms for slaan in Dutch

slaan:

slaan verbe (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)

  1. slaan
    slaan; een klap geven
    • slaan verbe (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • een klap geven verbe (geef een klap, geeft een klap, gaf een klap, gaven een klap, een klap gegeven)
  2. slaan
    slaan; meppen; hengsten; timmeren; hard slaan
    • slaan verbe (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • meppen verbe (mep, mept, mepte, mepten, gemept)
    • hengsten verbe (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • timmeren verbe (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • hard slaan verbe
  3. slaan
    slaan; bonken; rammen; hameren
    • slaan verbe (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • bonken verbe (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)
    • rammen verbe (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
    • hameren verbe (hamer, hamert, hamerde, hamerden, gehamerd)
  4. slaan
    – een dreunend geluid maken 1
    slaan
    – een dreunend geluid maken 1
    • slaan verbe (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
      • de grote klok slaat drie uur1
  5. slaan
    – klappen geven 1
    slaan
    – klappen geven 1
    • slaan verbe (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
      • hij sloeg de hond toen die niet luisterde1
  6. slaan
    – waar het over gaat 1
    slaan
    – waar het over gaat 1
    • slaan verbe (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
      • zijn opmerking sloeg op mij1

Conjugations for slaan:

o.t.t.
  1. sla
  2. slaat
  3. slaat
  4. slaan
  5. slaan
  6. slaan
o.v.t.
  1. sloeg
  2. sloeg
  3. sloeg
  4. sloegen
  5. sloegen
  6. sloegen
v.t.t.
  1. heb geslagen
  2. hebt geslagen
  3. heeft geslagen
  4. hebben geslagen
  5. hebben geslagen
  6. hebben geslagen
v.v.t.
  1. had geslagen
  2. had geslagen
  3. had geslagen
  4. hadden geslagen
  5. hadden geslagen
  6. hadden geslagen
o.t.t.t.
  1. zal slaan
  2. zult slaan
  3. zal slaan
  4. zullen slaan
  5. zullen slaan
  6. zullen slaan
o.v.t.t.
  1. zou slaan
  2. zou slaan
  3. zou slaan
  4. zouden slaan
  5. zouden slaan
  6. zouden slaan
en verder
  1. ben geslagen
  2. bent geslagen
  3. is geslagen
  4. zijn geslagen
  5. zijn geslagen
  6. zijn geslagen
diversen
  1. sla!
  2. slat!
  3. geslagen
  4. slaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Definitions for "slaan":

  1. waar het over gaat1
    • zijn opmerking sloeg op mij1
  2. een dreunend geluid maken1
    • de grote klok slaat drie uur1
  3. klappen geven1
    • hij sloeg de hond toen die niet luisterde1

Related Synonyms for slaan