Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. exposeren:


Dutch

Detailed Translations for exposeren from Dutch to Swedish

exposeren:

exposeren verbe (exposeer, exposeert, exposeerde, exposeerden, geëxposeerd)

  1. exposeren (tonen; vertonen; tentoonstellen)
    förevisa; visa
    • förevisa verbe (förevisar, förevisade, förevisat)
    • visa verbe (visar, visade, visat)
  2. exposeren (tentoonstellen; vertonen; tonen; voor ogen brengen)
    ställa ut
    • ställa ut verbe (ställer ut, ställde ut, ställt ut)

Conjugations for exposeren:

o.t.t.
  1. exposeer
  2. exposeert
  3. exposeert
  4. exposeren
  5. exposeren
  6. exposeren
o.v.t.
  1. exposeerde
  2. exposeerde
  3. exposeerde
  4. exposeerden
  5. exposeerden
  6. exposeerden
v.t.t.
  1. heb geëxposeerd
  2. hebt geëxposeerd
  3. heeft geëxposeerd
  4. hebben geëxposeerd
  5. hebben geëxposeerd
  6. hebben geëxposeerd
v.v.t.
  1. had geëxposeerd
  2. had geëxposeerd
  3. had geëxposeerd
  4. hadden geëxposeerd
  5. hadden geëxposeerd
  6. hadden geëxposeerd
o.t.t.t.
  1. zal exposeren
  2. zult exposeren
  3. zal exposeren
  4. zullen exposeren
  5. zullen exposeren
  6. zullen exposeren
o.v.t.t.
  1. zou exposeren
  2. zou exposeren
  3. zou exposeren
  4. zouden exposeren
  5. zouden exposeren
  6. zouden exposeren
en verder
  1. is geëxposeerd
  2. zijn geëxposeerd
diversen
  1. exposeer!
  2. exposeert!
  3. geëxposeerd
  4. exposerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for exposeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
visa demonstratie; laten zien; melodie; wijs
VerbRelated TranslationsOther Translations
förevisa exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen laten zien; presenteren; tonen; vertonen
ställa ut exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen tentoonspreiden; trekken; uitstallen
visa exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen aanbieden; betogen; demonstreren; etaleren; laten zien; offreren; presenteren; te voorschijn halen; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbreiden; uitstallen; vertonen; voor de dag halen; voordedaghalen; voorleggen; weergeven; wijzen naar