Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. incorporeren:


Dutch

Detailed Translations for incorporeren from Dutch to Swedish

incorporeren:

incorporeren verbe (incorporeer, incorporeert, incorporeerde, incorporeerden, geïncorporeerd)

  1. incorporeren (opnemen in groter geheel; inlijven)
    ta in; införliva
    • ta in verbe (tar in, tog in, tagit in)
    • införliva verbe (införlivar, införlivade, införlivat)

Conjugations for incorporeren:

o.t.t.
  1. incorporeer
  2. incorporeert
  3. incorporeert
  4. incorporeren
  5. incorporeren
  6. incorporeren
o.v.t.
  1. incorporeerde
  2. incorporeerde
  3. incorporeerde
  4. incorporeerden
  5. incorporeerden
  6. incorporeerden
v.t.t.
  1. heb geïncorporeerd
  2. hebt geïncorporeerd
  3. heeft geïncorporeerd
  4. hebben geïncorporeerd
  5. hebben geïncorporeerd
  6. hebben geïncorporeerd
v.v.t.
  1. had geïncorporeerd
  2. had geïncorporeerd
  3. had geïncorporeerd
  4. hadden geïncorporeerd
  5. hadden geïncorporeerd
  6. hadden geïncorporeerd
o.t.t.t.
  1. zal incorporeren
  2. zult incorporeren
  3. zal incorporeren
  4. zullen incorporeren
  5. zullen incorporeren
  6. zullen incorporeren
o.v.t.t.
  1. zou incorporeren
  2. zou incorporeren
  3. zou incorporeren
  4. zouden incorporeren
  5. zouden incorporeren
  6. zouden incorporeren
en verder
  1. is geïncorporeerd
diversen
  1. incorporeer!
  2. incorporeert!
  3. geïncorporeerd
  4. incorporend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for incorporeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
införliva incorporeren; inlijven; opnemen in groter geheel annexeren; inbouwen; inlijven; overnemen
ta in incorporeren; inlijven; opnemen in groter geheel aanpakken; binnendragen; in zich opnemen; korven; onderhanden nemen