Dutch

Detailed Translations for poneren from Dutch to Swedish

poneren:

poneren verbe (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)

  1. poneren (stellen; naar voren brengen; opperen)
    anta; förutsätta; postulera
    • anta verbe (antar, antog, antagit)
    • förutsätta verbe (förutsätter, förutsatte, förutsatt)
    • postulera verbe (postulerar, postulerade, postulerat)
  2. poneren (opperen; naar voren brengen)
    föreslå; introducera; nominera
    • föreslå verbe (föreslår, föreslog, föreslagit)
    • introducera verbe (introducerar, introducerade, introducerat)
    • nominera verbe (nominerar, nominerade, nominerat)
  3. poneren (opperen; aanvoeren; te berde brengen)
    föreslå; föreställa; framställa; framlägga
    • föreslå verbe (föreslår, föreslog, föreslagit)
    • föreställa verbe (föreställer, föreställde, föreställt)
    • framställa verbe (framställer, framställde, framställt)
    • framlägga verbe (framlägger, framlade, framlagt)

Conjugations for poneren:

o.t.t.
  1. poneer
  2. poneert
  3. poneert
  4. poneren
  5. poneren
  6. poneren
o.v.t.
  1. poneerde
  2. poneerde
  3. poneerde
  4. poneerden
  5. poneerden
  6. poneerden
v.t.t.
  1. heb geponeerd
  2. hebt geponeerd
  3. heeft geponeerd
  4. hebben geponeerd
  5. hebben geponeerd
  6. hebben geponeerd
v.v.t.
  1. had geponeerd
  2. had geponeerd
  3. had geponeerd
  4. hadden geponeerd
  5. hadden geponeerd
  6. hadden geponeerd
o.t.t.t.
  1. zal poneren
  2. zult poneren
  3. zal poneren
  4. zullen poneren
  5. zullen poneren
  6. zullen poneren
o.v.t.t.
  1. zou poneren
  2. zou poneren
  3. zou poneren
  4. zouden poneren
  5. zouden poneren
  6. zouden poneren
en verder
  1. is geponeerd
  2. zijn geponeerd
diversen
  1. poneer!
  2. poneert!
  3. geponeerd
  4. ponerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

poneren [znw.] nom

  1. poneren (stellen)
    antagande

Translation Matrix for poneren:

NounRelated TranslationsOther Translations
antagande poneren; stellen conditie; eis; onderstelling; toe-eigening; vereiste; veronderstelling; voorgevoel; voorwaarde
VerbRelated TranslationsOther Translations
anta naar voren brengen; opperen; poneren; stellen aannemen; uitgaan van; veronderstellen
framlägga aanvoeren; opperen; poneren; te berde brengen etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen
framställa aanvoeren; opperen; poneren; te berde brengen afschilderen; doen lijken; etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen
föreslå aanvoeren; naar voren brengen; opperen; poneren; te berde brengen aanraden; adviseren; duiden op; een voorstel doen; iets aanraden; ingeven; naar voren brengen; opperen; raden; suggereren; ter overweging geven; van raad dienen; voorleggen; voorslaan; voorstellen; wijzen op
föreställa aanvoeren; opperen; poneren; te berde brengen adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
förutsätta naar voren brengen; opperen; poneren; stellen
introducera naar voren brengen; opperen; poneren aandragen; aanvoeren; inbrengen; inleiden; invoegen; inwerken; openen; prepareren; voorbereiden op
nominera naar voren brengen; opperen; poneren
postulera naar voren brengen; opperen; poneren; stellen