Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: dividieren

German and Dutch Search Results for: dividieren

Summary

German to Dutch: more detail...

dividieren:
- splitsen; delen; opsplitsen; opdelen
Wiktionary:
- dividieren → delen
- dividieren → indelen, verdelen, opsplitsen, delen, afbreken, splitsen, omzetten, verkopen, debiteren

German

Detailed Translations for dividieren from German to Dutch

dividieren:

dividieren verbe (dividiere, dividierst, dividiert, dividierte, dividiertet, dividiert)

dividieren (aufgliedern; teilen; aufteilen; scheiden; trennen; gliedern)
splitsen; delen; opsplitsen; opdelen
- splitsen verbe (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
- delen verbe (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)
- opsplitsen verbe (splits op, splitst op, splitste op, splitsten op, opgesplitst)
- opdelen verbe (deel op, deelt op, deelde op, deelden op, opgedeeld)

Conjugations for dividieren:

Präsens

dividiere
dividierst
dividiert
dividieren
dividiert
dividieren

Imperfekt

dividierte
dividiertest
dividierte
dividierten
dividiertet
dividierten

Perfekt

habe dividiert
hast dividiert
hat dividiert
haben dividiert
habt dividiert
haben dividiert

1. Konjunktiv [1]

dividiere
dividierest
dividiere
dividieren
dividieret
dividieren

2. Konjunktiv

dividierte
dividiertest
dividierte
dividierten
dividiertet
dividierten

Futur 1

werde dividieren
wirst dividieren
wird dividieren
werden dividieren
werdet dividieren
werden dividieren

1. Konjunktiv [2]

würde dividieren
würdest dividieren
würde dividieren
würden dividieren
würdet dividieren
würden dividieren

Diverses

dividier!
dividiert!
dividieren Sie!
dividiert
dividierend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for dividieren:

Noun	Related Translations	Other Translations
delen		Partien; Portionen; Segmente; Stücke; Teile
Verb	Related Translations	Other Translations
delen	aufgliedern; aufteilen; dividieren; gliedern; scheiden; teilen; trennen	freigeben; versenden
opdelen	aufgliedern; aufteilen; dividieren; gliedern; scheiden; teilen; trennen
opsplitsen	aufgliedern; aufteilen; dividieren; gliedern; scheiden; teilen; trennen
splitsen	aufgliedern; aufteilen; dividieren; gliedern; scheiden; teilen; trennen	Trennung; abkoppeln; abreißen; absondern; abspalten; aus einander spleißen; entkoppeln; loskoppeln; losreißen; scheiden; separieren; spleißen; splissen; teilen; trennen; wegreißen; zerhacken; zerlegen; zerreißen

Synonyms for "dividieren":

abbauen; abwracken; atomisieren; aufgliedern; auflösen; aufspalten; aufteilen; auftrennen; auseinanderbauen; auseinandernehmen; demontieren; einordnen; fragmentieren; partagieren; pulverisieren; spalten; teilen; tranchieren; trennen; umordnen; unterteilen; untertrennen; zergliedern; zerlegen; zersetzen; zerspalten; zerteilen; zertrennen

Wiktionary Translations for dividieren:

dividieren

verb

Division vollziehen; eine Zahl durch eine andere teilen
- dividieren → delen

Cross Translation:

From	To	Via
• dividieren	→ indelen; verdelen; opsplitsen; delen; afbreken; splitsen	↔ diviser — séparer en parties, morceler, fractionner.
• dividieren	→ afbreken; delen; splitsen; opsplitsen; verdelen; omzetten; verkopen; debiteren	↔ débiter — vendre d’une façon continue, répéter, surtout au détail.
• dividieren	→ afbreken; delen; splitsen; opsplitsen; verdelen	↔ partager — diviser une chose en plusieurs parties séparer, pour en faire la distribution.

External Machine Translations: