German

Detailed Translations for Heft from German to Dutch

Heft:

Heft [das ~] nom

  1. Heft (Schrift)
    het cahier; de schrift
  2. Heft (Fernsehzeitung; Fernsehzeitschrift; Zeitschrift; Illustrierte; Magazin)
    het tv-programma; het magazine
  3. Heft (Büchlein; Bändchen)
    het boekje
  4. Heft
    de katern

Translation Matrix for Heft:

NounRelated TranslationsOther Translations
boekje Bändchen; Büchlein; Heft
cahier Heft; Schrift
katern Heft
magazine Fernsehzeitschrift; Fernsehzeitung; Heft; Illustrierte; Magazin; Zeitschrift Blatt; Illustrierte; Journal; Magazin; Meldung; Monatsheft; Monatsschrift; Nachricht; Wochenblatt; Zeitschrift
schrift Heft; Schrift
tv-programma Fernsehzeitschrift; Fernsehzeitung; Heft; Illustrierte; Magazin; Zeitschrift

Synonyms for "Heft":


Wiktionary Translations for Heft:

Heft
noun
  1. Griff an einer Klingenwaffe
  2. dünnes, broschiertes, nicht festgebundenes Buch
  3. einzelne Nummer einer Zeitschrift
  4. zusammengeheftete und mit einem Einband versehene Blätter aus Papier, auf die geschrieben werden kann, vor allem für die Schule
Heft
noun
  1. verkleinwoord enkelvoud van boek
  2. het handvat van een mes
  3. een dun boekje met lege bladzijden om in te schrijven

Cross Translation:
FromToVia
Heft boekje; pamflet booklet — small book
Heft schrift cahier — Ensemble de feuilles de papier destinées à l’écriture.



Dutch

Detailed Translations for Heft from Dutch to German

heft:

heft [het ~] nom

  1. het heft
    der Henkel; der Griff; der Handgriff

Translation Matrix for heft:

NounRelated TranslationsOther Translations
Griff heft beugel; deurklink; draagbeugel; gevest; greep; handel; handgreep; handvat; hendel; hengsel; klink; kolf; kruk
Handgriff heft deurklink; deurkruk; greep; handel; handgreep; handvat; hendel; klink; kolf; kruk
Henkel heft beugel; deurklink; deurkruk; draagbeugel; greep; handel; handgreep; handvat; hendel; hengsel; klink; kolf; kruk

Related Words for "heft":

  • heften

Wiktionary Translations for heft:

heft
noun
  1. het handvat van een mes
heft
noun
  1. Griff an einer Klingenwaffe

Cross Translation:
FromToVia
heft Griff handle — part of an object which is held in the hand when used or moved
heft Griff hilt — grip of a sword

Heft form of heffen:

heffen verbe (hef, heft, hief, hieffen, geheven)

  1. heffen (omhoog doen)
    heben; erheben; erhöhen; anheben; aufstocken; hinaufgehen; hochheben; hochschrauben; aufhöhen; hinaufschrauben
    • heben verbe (hebe, hebst, hebt, hob, hobt, gehoben)
    • erheben verbe (erhebe, erhebst, erhebt, erhob, erhobt, erhoben)
    • erhöhen verbe (erhöhe, erhöhst, erhöht, erhöhte, erhöhtet, erhöht)
    • anheben verbe (hebe an, hebst an, hebt an, hob an, hobt an, angehoben)
    • aufstocken verbe (stocke auf, stockst auf, stockt auf, stockte auf, stocktet auf, aufgestockt)
    • hinaufgehen verbe (gehe hinauf, gehst hinauf, geht hinauf, ging hinauf, gingt hinauf, hinaufgegangen)
    • hochheben verbe (hebe hoch, hebst hoch, hebt hoch, hob hoch, hobt hoch, hochgehoben)
    • hochschrauben verbe (schraube hoch, schraubst hoch, schraubt hoch, schraubte hoch, schraubtet hoch, hochgeschraubt)
    • aufhöhen verbe (höhe auf, höhst auf, höht auf, höhte auf, höhtet auf, aufgehöht)
    • hinaufschrauben verbe (schraube hinauf, schraubst hinauf, schraubt hinauf, schraubte hinauf, schraubtet hinauf, hinaufgeschraubt)
  2. heffen (omhoog heffen; opheffen; hijsen)
    aufholen; hochheben; hochziehen; aufziehen; aufbringen; emporheben
    • aufholen verbe (hole auf, holst auf, holt auf, holte auf, holtet auf, aufgeholt)
    • hochheben verbe (hebe hoch, hebst hoch, hebt hoch, hob hoch, hobt hoch, hochgehoben)
    • hochziehen verbe (ziehe hoch, ziehst hoch, zieht hoch, zog hoch, zogt hoch, hochgezogen)
    • aufziehen verbe (ziehe auf, ziehst auf, zieht auf, zog auf, zogt auf, aufgezogen)
    • aufbringen verbe (bringe auf, bringst auf, bringt auf, bracht auf, brachtet auf, aufgebracht)
    • emporheben verbe (hebe empor, hiebst empor, hiebt empor, hob empor, hobt empor, emporgehoben)
  3. heffen (optillen; opheffen; tillen; )
    aufheben; hochziehen; erheben; ausheben; hinaufbringen; heben; anheben; emporheben; hochheben; hochnehmen
    • aufheben verbe (hebe auf, hiebst auf, hieb auf, hob auf, hobt auf, aufgehoben)
    • hochziehen verbe (ziehe hoch, ziehst hoch, zieht hoch, zog hoch, zogt hoch, hochgezogen)
    • erheben verbe (erhebe, erhebst, erhebt, erhob, erhobt, erhoben)
    • ausheben verbe (hebe aus, hebst aus, hebt aus, hob aus, hobt aus, ausgehoben)
    • hinaufbringen verbe (bringe hinauf, bringst hinauf, bringt hinauf, brachte hinauf, brachtet hinauf, hinaufgebracht)
    • heben verbe (hebe, hebst, hebt, hob, hobt, gehoben)
    • anheben verbe (hebe an, hebst an, hebt an, hob an, hobt an, angehoben)
    • emporheben verbe (hebe empor, hiebst empor, hiebt empor, hob empor, hobt empor, emporgehoben)
    • hochheben verbe (hebe hoch, hebst hoch, hebt hoch, hob hoch, hobt hoch, hochgehoben)
    • hochnehmen verbe (nehme hoch, nimmst hoch, nimmt hoch, nahm hoch, nahmt hoch, hochgenommen)

Conjugations for heffen:

o.t.t.
  1. hef
  2. heft
  3. heft
  4. heffen
  5. heffen
  6. heffen
o.v.t.
  1. hief
  2. hief
  3. hief
  4. hieffen
  5. hieffen
  6. hieffen
v.t.t.
  1. heb geheven
  2. hebt geheven
  3. heeft geheven
  4. hebben geheven
  5. hebben geheven
  6. hebben geheven
v.v.t.
  1. had geheven
  2. had geheven
  3. had geheven
  4. hadden geheven
  5. hadden geheven
  6. hadden geheven
o.t.t.t.
  1. zal heffen
  2. zult heffen
  3. zal heffen
  4. zullen heffen
  5. zullen heffen
  6. zullen heffen
o.v.t.t.
  1. zou heffen
  2. zou heffen
  3. zou heffen
  4. zouden heffen
  5. zouden heffen
  6. zouden heffen
en verder
  1. is geheven
  2. zijn geheven
diversen
  1. hef!
  2. heft!
  3. geheven
  4. heffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for heffen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aufheben deining; ophef
VerbRelated TranslationsOther Translations
anheben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoog doen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aanvangen; beginnen; intreden; inzetten; naar boven tillen; omhoogheffen; op gang komen; starten; van start gaan
aufbringen heffen; hijsen; omhoog heffen; opheffen erop vooruit gaan; kraken; losbreken; openbreken; openrukken; vooruitkomen; vorderen
aufheben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen afbestellen; afbetalen; afgelasten; afrekenen; afzeggen; annuleren; archiveren; behoeden; behouden; bergen; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; intrekken; leggen; naar boven tillen; neerleggen; nietig verklaren; nullificeren; omhoogheffen; ondervangen; ontbinden; opbergen; opdoeken; opheffen; oppakken; oppikken; oprapen; oprichten; opruimen; opslaan; opsnappen; optrekken; overeindzetten; plaatsen; teniet doen; terugdraaien; uiteen doen gaan; vereffenen; verijdelen; vernietigen; verrekenen; wegleggen
aufholen heffen; hijsen; omhoog heffen; opheffen afhalen; afnemen; hijsen; iets ophalen; meenemen; omhooghalen; ophalen; ophijsen; weghalen; wegnemen
aufhöhen heffen; omhoog doen hoger maken; ophogen; verhogen
aufstocken heffen; omhoog doen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
aufziehen heffen; hijsen; omhoog heffen; opheffen aankweken; aanplanten; bouwen; construeren; een snuif nemen; fokken; foppen; genereren; hieuwen; hieven; in de maling nemen; insnuiven; krammen; kweken; met een kram vastmaken; met een spil omhoogwerken; omhoogkomen; omhoogtrekken; opentrekken; opkweken; opsnuiven; opspannen; opstijgen; opvliegen; planten; procreëren; snuiven; spannen; te pakken nemen; telen; verbouwen; voor de gek houden; voortbrengen
ausheben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen delven; graven; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; loshalen; naar buiten halen; uithalen
emporheben heffen; hijsen; lichten; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen in de hoogte steken; naar boven tillen; omhoogheffen; omhoogsteken; omhoogtillen; verhelpen
erheben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoog doen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen eisen; hoger maken; in opstand komen; inmanen; invorderen; omhoogkomen; oprichten; opstijgen; optrekken; opvliegen; overeindzetten; rebelleren; vereisen; vergen; verhogen; verlangen; vorderen
erhöhen heffen; omhoog doen hoger maken; opdrijven; ophogen; opschroeven; opslag geven; talrijker maken; uitbreiden; veel doen stijgen; vergroten; verhogen; vermeerderen
heben heffen; lichten; omhoog brengen; omhoog doen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen naar boven tillen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; ophogen; opstijgen; opvliegen; verhelpen; verhogen
hinaufbringen heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen erop vooruit gaan; naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven voeren; omhoogbrengen; omhoogleiden; rechtop zetten; vooruitkomen; vorderen
hinaufgehen heffen; omhoog doen naar boven gaan; naar boven stappen; omhooggaan; omhoogkomen; omhooglopen; omhoogstappen; opgaan; opstijgen; opvliegen
hinaufschrauben heffen; omhoog doen hoger draaien; omhoogdraaien; opdraaien
hochheben heffen; hijsen; lichten; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen naar boven tillen; omhoogheffen
hochnehmen heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen naar boven tillen; omhoogheffen; verhelpen
hochschrauben heffen; omhoog doen hoger draaien; omhoogdraaien; omhoogschroeven; opdraaien
hochziehen heffen; hijsen; lichten; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen een snuif nemen; hieuwen; hieven; hijsen; iets ophalen; insnuiven; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; ophijsen; opsnuiven; opstijgen; opvliegen; snuiven; takelen

Wiktionary Translations for heffen:

heffen
verb
  1. (overgankelijk) op opwaartse richting doen bewegen

Cross Translation:
FromToVia
heffen aufstehen; heben; aufheben; erheben; zücken lever — Faire qu’une chose être plus haut qu’elle n’était.
heffen heben; aufheben; erheben; zücken souleverlever à une faible hauteur.