Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. bedingen:
  2. Wiktionary:
Dutch to German:   more detail...
  1. bedingen:
  2. Wiktionary:


German

Detailed Translations for bedingen from German to Dutch

bedingen:

bedingen verbe (bedinge, bedingst, bedingt, bedingte, bedingtet, bedingt)

  1. bedingen (stipulieren)
    stipuleren
    • stipuleren verbe (stipuleer, stipuleert, stipuleerde, stipuleerden, gestipuleerd)
  2. bedingen (determinieren; bestätigen; feststellen; )
    vaststellen; determineren; bepalen
    • vaststellen verbe (stel vast, stelt vast, stelde vast, stelden vast, vastgesteld)
    • determineren verbe (determineer, determineert, determineerde, determineerden, gedetermineerd)
    • bepalen verbe (bepaal, bepaalt, bepaalde, bepaalden, bepaalt)

Conjugations for bedingen:

Präsens
  1. bedinge
  2. bedingst
  3. bedingt
  4. bedingen
  5. bedingt
  6. bedingen
Imperfekt
  1. bedingte
  2. bedingtest
  3. bedingte
  4. bedingten
  5. bedingtet
  6. bedingten
Perfekt
  1. habe bedingt
  2. hast bedingt
  3. hat bedingt
  4. haben bedingt
  5. habt bedingt
  6. haben bedingt
1. Konjunktiv [1]
  1. bedinge
  2. bedingest
  3. bedinge
  4. bedingen
  5. bedinget
  6. bedingen
2. Konjunktiv
  1. bedingte
  2. bedingtest
  3. bedingte
  4. bedingten
  5. bedingtet
  6. bedingten
Futur 1
  1. werde bedingen
  2. wirst bedingen
  3. wird bedingen
  4. werden bedingen
  5. werdet bedingen
  6. werden bedingen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bedingen
  2. würdest bedingen
  3. würde bedingen
  4. würden bedingen
  5. würdet bedingen
  6. würden bedingen
Diverses
  1. beding!
  2. bedingt!
  3. bedingen Sie!
  4. bedingt
  5. bedingend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for bedingen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bepalen Anberaumen; Anordnen; Festsetzen; Vorschreiben
vaststellen Anberaumen; Festsetzen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bepalen ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen bestimmen; definieren; festlegen; festsetzen; kennzeichnen; schätzen; taxieren; umschreiben
determineren ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen
stipuleren bedingen; stipulieren
vaststellen ausmachen; bedingen; bestimmen; bestätigen; determinieren; festlegen; festmachen; festsetzen; feststellen bestätigen; festlegen; feststellen; identifizieren; konstatieren

Synonyms for "bedingen":


Wiktionary Translations for bedingen:


Cross Translation:
FromToVia
bedingen veroorzaken; teweegbrengen bring about — To cause to take place



Dutch

Detailed Translations for bedingen from Dutch to German

bedingen:

bedingen verbe (beding, bedingt, bedong, bedongen, bedongen)

  1. bedingen (voor elkaar krijgen; bewerkstelligen; klaarspelen; fixen; lappen)
    schaffen; vollführen; bewirken; hinkriegen; vollbringen; fertigbringen; durchsetzen
    • schaffen verbe (schaffe, schaffst, schafft, schuff, schufft, geschaffen)
    • vollführen verbe (vollführe, vollführst, vollführt, vollführte, vollführtet, vollführt)
    • bewirken verbe (bewirke, bewirkst, bewirkt, bewirkte, bewirktet, bewirkt)
    • hinkriegen verbe (kriege hin, kriegst hin, kriegt hin, kriegte hin, kriegtet hin, hingekriegt)
    • vollbringen verbe (vollbringe, vollbringst, vollbringt, vollbrachte, vollbrachtet, vollbracht)
    • fertigbringen verbe (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
    • durchsetzen verbe (durchsetze, durchsetzt, durchsetzte, durchsetztet, durchgesetzt)

Conjugations for bedingen:

o.t.t.
  1. beding
  2. bedingt
  3. bedingt
  4. bedingen
  5. bedingen
  6. bedingen
o.v.t.
  1. bedong
  2. bedong
  3. bedong
  4. bedongen
  5. bedongen
  6. bedongen
v.t.t.
  1. heb bedongen
  2. hebt bedongen
  3. heeft bedongen
  4. hebben bedongen
  5. hebben bedongen
  6. hebben bedongen
v.v.t.
  1. had bedongen
  2. had bedongen
  3. had bedongen
  4. hadden bedongen
  5. hadden bedongen
  6. hadden bedongen
o.t.t.t.
  1. zal bedingen
  2. zult bedingen
  3. zal bedingen
  4. zullen bedingen
  5. zullen bedingen
  6. zullen bedingen
o.v.t.t.
  1. zou bedingen
  2. zou bedingen
  3. zou bedingen
  4. zouden bedingen
  5. zouden bedingen
  6. zouden bedingen
diversen
  1. beding!
  2. bedingt!
  3. bedongen
  4. bedingende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bedingen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bewirken bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aandoen; berokkenen; veroorzaken; zorg dragen; zorgen
durchsetzen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aandringen; aanhouden; doordouwen; doordrijven; doorduwen; doorzetten; op iets aandringen; opdringen; slagen voor
fertigbringen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen afmaken; afsluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fabriceren; fiksen; flikken; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; maken; ophouden; perfectioneren; produceren; rooien; slagen voor; stoppen; vervaardigen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien; voor elkaar krijgen; voortbrengen
hinkriegen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen fiksen; flikken; goedmaken; herstellen; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; maken; rechtzetten; repareren; tot stand brengen; voor elkaar krijgen
schaffen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bewerkstelligen; bolwerken; distribueren; doen; exploiteren; fiksen; flikken; functioneren; handelen; in het leven roepen; klaarspelen; lenen; maken; ontlenen; realiseren; ronddelen; rooien; scheppen; tot stand brengen; uitbuiten; uitreiken; uitrichten; uitvoeren; verdelen; verrichten; verschaffen; verstrekken; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen
vollbringen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; fiksen; klaarspelen; volvoeren; voor elkaar krijgen
vollführen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken; volvoeren

Wiktionary Translations for bedingen:


Cross Translation:
FromToVia
bedingen stipulieren stipulate — to require as a condition of a contract or agreement