Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Nägel einschlagen:


German

Detailed Translations for Nägel einschlagen from German to Dutch

Nägel einschlagen:

Nägel einschlagen verbe

  1. Nägel einschlagen (nageln; hämmern; tischlern; )
    vastnagelen; spijkeren; klinken; timmeren; vastspijkeren; vastslaan
    • vastnagelen verbe (nagel vast, nagelt vast, nagelde vast, nagelden vast, vastgenageld)
    • spijkeren verbe (spijker, spijkert, spijkerde, spijkerden, gepsijkerd)
    • klinken verbe (klink, klinkt, klonk, klonken, geklonken)
    • timmeren verbe (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • vastspijkeren verbe (spijker vast, spijkert vast, spijkerde vast, spijkerden vast, vastgespijkerd)
    • vastslaan verbe

Translation Matrix for Nägel einschlagen:

NounRelated TranslationsOther Translations
vastnagelen Annageln
vastspijkeren Annageln
VerbRelated TranslationsOther Translations
klinken Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern festklammern; klammern; klingen; läuten
spijkeren Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern
timmeren Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern dreschen; hart schlagen; hauen; hämmern; rammen; schlagen; verkloppen
vastnagelen Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern
vastslaan Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern
vastspijkeren Nägel einschlagen; annageln; einhämmern; festnageln; hämmern; nageln; schlagen; tischlern

Related Translations for Nägel einschlagen