German

Detailed Translations for angreifen from German to Dutch

angreifen:

angreifen verbe (greife an, greifest an, greift an, griff an, grifft an, angegriffen)

  1. angreifen (anfallen; bestürmen; anstürmen)
    aanvallen; attaqueren; overvallen; bestormen
    • aanvallen verbe (val aan, valt aan, viel aan, vielen aan, aangevallen)
    • attaqueren verbe (attaqueer, attaqueert, attaqueerde, attaqueerden, geattaqueerd)
    • overvallen verbe (overval, overvalt, overviel, overvielen, overvallen)
    • bestormen verbe (bestorm, bestormt, bestormde, bestormden, bestormd)
  2. angreifen (anfechten)
    betwisten; aanvechten; bestrijden
    • betwisten verbe (betwist, betwistte, betwistten, betwist)
    • aanvechten verbe (vecht aan, vocht aan, vochten aan, aangevochten)
    • bestrijden verbe (bestrijd, bestrijdt, bestreed, bestreden, bestreden)
  3. angreifen (schänden; verletzen; überfallen)
    onteren; ontwijden
    • onteren verbe (onteer, onteert, onteerde, onteerden, onteerd)
    • ontwijden verbe (ontwijd, ontwijdt, ontwijdde, ontwijdden, ontwijd)

Conjugations for angreifen:

Präsens
  1. greife an
  2. greifest an
  3. greift an
  4. greifen an
  5. greift an
  6. greifen an
Imperfekt
  1. griff an
  2. griffst an
  3. griff an
  4. griffen an
  5. grifft an
  6. griffen an
Perfekt
  1. habe angegriffen
  2. hast angegriffen
  3. hat angegriffen
  4. haben angegriffen
  5. habt angegriffen
  6. haben angegriffen
1. Konjunktiv [1]
  1. greife an
  2. greifest an
  3. greife an
  4. greifen an
  5. greifet an
  6. greifen an
2. Konjunktiv
  1. griffe an
  2. griffest an
  3. griffe an
  4. griffen an
  5. griffet an
  6. griffen an
Futur 1
  1. werde angreifen
  2. wirst angreifen
  3. wird angreifen
  4. werden angreifen
  5. werdet angreifen
  6. werden angreifen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde angreifen
  2. würdest angreifen
  3. würde angreifen
  4. würden angreifen
  5. würdet angreifen
  6. würden angreifen
Diverses
  1. greif an!
  2. greift an!
  3. greifen Sie an!
  4. angegriffen
  5. angreifend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

angreifen [das ~] nom

  1. angreifen (antasten)
    aantasten

Translation Matrix for angreifen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aantasten angreifen; antasten
aanvallen Anfallen; Angreifen; Herzinfarkte; Herzstillstände; Schlaganfälle
aanvechten Abstreiten; Anfechten; Angreifen
attaqueren Anfallen; Angreifen
bestrijden Abstreiten; Anfechten; Angreifen
betwisten Abstreiten; Anfechten; Angreifen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aantasten beeinträchtigen; benachteiligen; beschädigen; entzweireißen; kränken; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
aanvallen anfallen; angreifen; anstürmen; bestürmen
aanvechten anfechten; angreifen
attaqueren anfallen; angreifen; anstürmen; bestürmen
bestormen anfallen; angreifen; anstürmen; bestürmen überhäufen; überschütten
bestrijden anfechten; angreifen bekämpfen; bestreiten; fechten; kämpfen; schlagen; streiten
betwisten anfechten; angreifen
onteren angreifen; schänden; verletzen; überfallen
ontwijden angreifen; schänden; verletzen; überfallen entehren; entweihen; entwürdigen; freveln; schänden
overvallen anfallen; angreifen; anstürmen; bestürmen überfallen; überrumpeln
ModifierRelated TranslationsOther Translations
overvallen geschehen; passiert; zugestoßen

Synonyms for "angreifen":


Wiktionary Translations for angreifen:

angreifen
verb
  1. met kracht aanvallen, een charge uitvoeren

Cross Translation:
FromToVia
angreifen vergrijpen; aanranden assault — to attack, threaten or harass
angreifen aanvallen attack — to apply violent force
angreifen aanvallen attack — to aggressively challenge with words
angreifen betwisten impugn — question the validity of
angreifen ergeren; verontwaardigen; aanstoken; irriteren; ophitsen; op stang jagen; prikkelen; sarren; plagen; agaceren agaceraffecter d’une irritation nerveuse.
angreifen aanvallen agresser — attaquer
angreifen bemachtigen; grijpen; aangrijpen; vastgrijpen agripper — sens transitif
angreifen aangrijpen; aantasten; aanvallen; tackelen; attaqueren; aanranden assaillir — propre|fr (figuré) attaquer vivement par surprise.
angreifen aangrijpen; aantasten; aanvallen; tackelen; attaqueren attaquerassaillir par agression.

Related Translations for angreifen