German

Detailed Translations for servieren from German to Dutch

servieren:

servieren verbe (serviere, servierst, serviert, servierte, serviertet, serviert)

  1. servieren (anrichten; bedienen; dienen; auftragen; auftischen)
    bedienen; opdissen; voorzetten; opdienen; aan tafel bedienen
    • bedienen verbe (bedien, bedient, bediende, bedienden, bediend)
    • opdissen verbe (dis op, dist op, diste op, disten op, opgedist)
    • voorzetten verbe (zet voor, zette voor, zetten voor, voorgezet)
    • opdienen verbe (dien op, dient op, diende op, dienden op, opgediend)
    • aan tafel bedienen verbe (bedien aan tafel, bedient aan tafel, bediende aan tafel, bedienden aan tafel, aan tafel bediend)
  2. servieren (voraussetzen; vorsetzen)
    beginnen met; vooropstellen; vooruitzetten; vooropzetten
    • beginnen met verbe (begin met, begint met, begon met, begonnen met, begonnen met)
    • vooropstellen verbe (stel voorop, stelt voorop, stelde voorop, stelden voorop, voorop gesteld)
    • vooruitzetten verbe (zet vooruit, zette vooruit, zetten vooruit, vooruitgezet)
    • vooropzetten verbe (zet voorop, zette voorop, zetten voorop, vooropgezet)
  3. servieren (angeben; schneiden; aufgeben; )
    opscheppen; snoeven; grootspreken; opsnijden
    • opscheppen verbe (schep op, schept op, schepte op, schepten op, opgeschept)
    • snoeven verbe (snoef, snoeft, snoefte, snoeften, gesnoefd)
    • grootspreken verbe (spreek groot, spreekt groot, sprak groot, spraken groot, grootgesproken)
    • opsnijden verbe (snijd op, snijdt op, sneed op, sneden op, opgesneden)
  4. servieren (vorsetzen; auftragen; anrichten; auftischen)
    voorschotelen
    • voorschotelen verbe (schotel voor, schotelt voor, schotelde voor, schotelden voor, voorgeschoteld)

Conjugations for servieren:

Präsens
  1. serviere
  2. servierst
  3. serviert
  4. servieren
  5. serviert
  6. servieren
Imperfekt
  1. servierte
  2. serviertest
  3. servierte
  4. servierten
  5. serviertet
  6. servierten
Perfekt
  1. habe serviert
  2. hast serviert
  3. hat serviert
  4. haben serviert
  5. habt serviert
  6. haben serviert
1. Konjunktiv [1]
  1. serviere
  2. servierest
  3. serviere
  4. servieren
  5. servieret
  6. servieren
2. Konjunktiv
  1. servierte
  2. serviertest
  3. servierte
  4. servierten
  5. serviertet
  6. servierten
Futur 1
  1. werde servieren
  2. wirst servieren
  3. wird servieren
  4. werden servieren
  5. werdet servieren
  6. werden servieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde servieren
  2. würdest servieren
  3. würde servieren
  4. würden servieren
  5. würdet servieren
  6. würden servieren
Diverses
  1. servier!
  2. serviert!
  3. servieren Sie!
  4. serviert
  5. servierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for servieren:

NounRelated TranslationsOther Translations
opdienen Auftragen; Servieren
opdissen Phantasieren; Servieren
voorzetten Anheften; Ankleben
VerbRelated TranslationsOther Translations
aan tafel bedienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren
bedienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren Knöpfe bedienen; bedienen; nutzen; nützen
beginnen met servieren; voraussetzen; vorsetzen
grootspreken angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln angeben; aufschneiden; großeRedeführen; prahlen; sich brüsten
opdienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren
opdissen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren bedienen; sich bedienen
opscheppen angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln Essen auf den Teller geben; angeben; auffüllen; aufschneiden; bedienen; großeRedeführen; prahlen; sich bedienen; sich brüsten
opsnijden angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
snoeven angeben; aufgeben; aufreißen; aufschlagen; aufschneiden; auftragen; bedienen; häufen; kleinmachen; schneiden; servieren; sichbedienen; tönen; verschnippeln; zerkleinern; zerstückeln
vooropstellen servieren; voraussetzen; vorsetzen
vooropzetten servieren; voraussetzen; vorsetzen
voorschotelen anrichten; auftischen; auftragen; servieren; vorsetzen
vooruitzetten servieren; voraussetzen; vorsetzen
voorzetten anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren

Synonyms for "servieren":


Wiktionary Translations for servieren:

servieren
verb
  1. Gastronomie: Speisen an den Tisch des Gastes bringen
servieren
verb
  1. iets op tafel opdienen

Cross Translation:
FromToVia
servieren opdienen; bedienen; serveren serve — to bring food to