Summary
English to Dutch:   more detail...
  1. lag:
Dutch to English:   more detail...
  1. liggen:
  2. Wiktionary:


English

Detailed Translations for lag from English to Dutch

lag:


Translation Matrix for lag:

NounRelated TranslationsOther Translations
- interim; meantime; meanwhile; retardation; slowdown; stave
VerbRelated TranslationsOther Translations
- dawdle; fall back; fall behind
OtherRelated TranslationsOther Translations
- delay; time interval

Synonyms for "lag":


Related Definitions for "lag":

  1. the act of slowing down or falling behind1
  2. one of several thin slats of wood forming the sides of a barrel or bucket1
  3. the time between one event, process, or period and another1
  4. cover with lagging to prevent heat loss1
    • lag pipes1
  5. throw or pitch at a mark, as with coins1
  6. hang (back) or fall (behind) in movement, progress, development, etc.1
  7. The number of periods in a time dimension level to move backward from the last non-empty member to retrieve a current or a previous value.2

Wiktionary Translations for lag:


Cross Translation:
FromToVia
lag bekleden; overtrekken; coveren; beleggen; dekken; bedekken; toedekken recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)
lag accepteren; aannemen; ontvangen; kleden; aankleden; omkleden; staan; bekleden; overtrekken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; pleisteren; bepleisteren; stukadoren revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
lag bekleden; overtrekken; behangen tapisserrevêtir, orner de tapisserie les murailles d’une salle, d’une chambre, etc. note Se dit en parlant de la salle, de la pièce ou en parlant des choses qui les couvrent ou les tapissent.

Related Translations for lag



Dutch

Detailed Translations for lag from Dutch to English

lag form of liggen:

liggen verbe (lig, ligt, lag, lagen, gelegen)

  1. liggen (gelegen zijn)
    to be situated
    to lie
    – be located or situated somewhere; occupy a certain position 1
    • lie verbe (lies, lay, lying)
  2. liggen
    to lie
    – be lying, be prostrate; be in a horizontal position 1
    • lie verbe (lies, lay, lying)
      • The sick man lay in bed all day1
      • the books are lying on the shelf1

Conjugations for liggen:

o.t.t.
  1. lig
  2. ligt
  3. ligt
  4. liggen
  5. liggen
  6. liggen
o.v.t.
  1. lag
  2. lag
  3. lag
  4. lagen
  5. lagen
  6. lagen
v.t.t.
  1. heb gelegen
  2. hebt gelegen
  3. heeft gelegen
  4. hebben gelegen
  5. hebben gelegen
  6. hebben gelegen
v.v.t.
  1. had gelegen
  2. had gelegen
  3. had gelegen
  4. hadden gelegen
  5. hadden gelegen
  6. hadden gelegen
o.t.t.t.
  1. zal liggen
  2. zult liggen
  3. zal liggen
  4. zullen liggen
  5. zullen liggen
  6. zullen liggen
o.v.t.t.
  1. zou liggen
  2. zou liggen
  3. zou liggen
  4. zouden liggen
  5. zouden liggen
  6. zouden liggen
en verder
  1. ben gelegen
  2. bent gelegen
  3. is gelegen
  4. zijn gelegen
  5. zijn gelegen
  6. zijn gelegen
diversen
  1. lig!
  2. ligt!
  3. gelegen
  4. liggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for liggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
lie bedrog; leugen; onwaarheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
be situated gelegen zijn; liggen
lie gelegen zijn; liggen afzetten; bedotten; jokken; liegen; tillen; voorjokken; voorliegen

Antonyms for "liggen":


Related Definitions for "liggen":

  1. bij je passen3
    • dat werk ligt me niet zo3
  2. er zijn in uitgestrekte houding, horizontaal3
    • moeten die flessen staan of liggen?3
  3. het komt ervan3
    • dat het zo koud is, ligt aan de wind3
  4. per ongeluk achterlaten3
    • heb ik mijn tas hier laten liggen?3

Wiktionary Translations for liggen:

liggen
verb
  1. be situated
  2. be in horizontal position
  3. occupy a place
  4. transitive: to be in store for
  5. to exist

Cross Translation:
FromToVia
liggen lie liegen — eine mehr oder weniger horizontal ausgerichtete Lage einnehmen
liggen lie liegen — eine als angenehm empfundene Position eines Objektes zu einem anderen
liggen located liegen — die relationale Position zweier Objekte bezeichnend