English

Detailed Translations for prepare from English to Dutch

prepare:

to prepare verbe (prepares, prepared, preparing)

  1. to prepare (make preparations)
    voorbereiden; voorbereiding treffen
  2. to prepare (introduce)
    voorbereiden op; inwerken; prepareren
    • inwerken verbe (werk in, werkt in, werkte in, werkten in, ingewerkt)
    • prepareren verbe (prepareer, prepareert, prepareerde, prepareerden, geprepareerd)
  3. to prepare (kit out; fit out; rig out)
    uitrusten; toerusten; zich uitrusten
  4. to prepare (brew; cook; make ready)
    bereiden; klaarmaken; prepareren; brouwen; iets toebereiden
    • bereiden verbe (bereid, bereidt, bereidde, bereidden, bereid)
    • klaarmaken verbe (maak klaar, maakt klaar, maakte klaar, maakten klaar, klaargemaakt)
    • prepareren verbe (prepareer, prepareert, prepareerde, prepareerden, geprepareerd)
    • brouwen verbe (brouw, brouwt, brouwde, brouwden, gebrouwd)
  5. to prepare (create; make; conceptualize; )
    maken; scheppen; in het leven roepen
    • maken verbe (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • scheppen verbe (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • in het leven roepen verbe (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
  6. to prepare
    bereiden; klaarmaken; gereed maken; toebereiden; brouwen
    • bereiden verbe (bereid, bereidt, bereidde, bereidden, bereid)
    • klaarmaken verbe (maak klaar, maakt klaar, maakte klaar, maakten klaar, klaargemaakt)
    • gereed maken verbe (maak gereed, maakt gereed, maakte gereed, maakten gereed, gereed gemaakt)
    • toebereiden verbe (bereid toe, bereidt toe, bereidde toe, bereidden toe, toebereid)
    • brouwen verbe (brouw, brouwt, brouwde, brouwden, gebrouwd)
  7. to prepare
    prepareren; voorbewerken; voorwerken
    • prepareren verbe (prepareer, prepareert, prepareerde, prepareerden, geprepareerd)
    • voorbewerken verbe (bewerk voor, bewerkt voor, bewerkte voor, bewerkten voor, voorbewerkt)
    • voorwerken verbe (werk voor, werkt voor, werkte voor, werkten voor, voorgewerkt)
  8. to prepare
    klaarmaken; voorbereidingen treffen
  9. to prepare (make ready; get ready)
  10. to prepare (teach; instruct; train)
    onderwijzen; bijbrengen; doceren; onderrichten
    • onderwijzen verbe (onderwijs, onderwijst, onderwees, onderwezen, onderwezen)
    • bijbrengen verbe (breng bij, brengt bij, bracht bij, brachten bij, bijgebracht)
    • doceren verbe (doceer, doceert, doceerde, doceerden, gedoceerd)
    • onderrichten verbe (onderricht, onderrichtte, onderrichtten, onderricht)
  11. to prepare (instruct; inform; brief; )
    inlichten; voorlichten; onderrichten

Conjugations for prepare:

present
  1. prepare
  2. prepare
  3. prepares
  4. prepare
  5. prepare
  6. prepare
simple past
  1. prepared
  2. prepared
  3. prepared
  4. prepared
  5. prepared
  6. prepared
present perfect
  1. have prepared
  2. have prepared
  3. has prepared
  4. have prepared
  5. have prepared
  6. have prepared
past continuous
  1. was preparing
  2. were preparing
  3. was preparing
  4. were preparing
  5. were preparing
  6. were preparing
future
  1. shall prepare
  2. will prepare
  3. will prepare
  4. shall prepare
  5. will prepare
  6. will prepare
continuous present
  1. am preparing
  2. are preparing
  3. is preparing
  4. are preparing
  5. are preparing
  6. are preparing
subjunctive
  1. be prepared
  2. be prepared
  3. be prepared
  4. be prepared
  5. be prepared
  6. be prepared
diverse
  1. prepare!
  2. let's prepare!
  3. prepared
  4. preparing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for prepare:

NounRelated TranslationsOther Translations
bereiden composing; preparation
klaarmaken composing; preparation
maken creating; fabrication; making; manufacture; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
scheppen creating; making; spades
toebereiden preparing
voorbereiden preparing
VerbRelated TranslationsOther Translations
bereiden brew; cook; make ready; prepare
bijbrengen instruct; prepare; teach; train educate; learn; teach
brouwen brew; cook; make ready; prepare
doceren instruct; prepare; teach; train
gereed maken prepare
gereedmaken get ready; make ready; prepare
iets toebereiden brew; cook; make ready; prepare
in het leven roepen conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare
inlichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train inform; make known; notify; send word
inwerken introduce; prepare affect
klaarmaken brew; cook; make ready; prepare accomplish; bring to an end; complete; end; finish; get done; get ready
maken conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare construct; create; fabricate; fix; form; knead; make; manufacture; massage; mend; model; mould; produce; repair; restore; shape
onderrichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train
onderwijzen instruct; prepare; teach; train educate; learn; qualify; study; studying; teach
prepareren brew; cook; introduce; make ready; prepare
scheppen conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare dig out; dig up; excavate; exhume; expose; ladle; lay open; open up; spoon; unearth
toebereiden prepare marinade; pickle; season; spice
toerusten fit out; kit out; prepare; rig out
uitrusten fit out; kit out; prepare; rig out repose; rest; take a rest
voorbereiden make preparations; prepare
voorbereiden op introduce; prepare
voorbereiding treffen make preparations; prepare
voorbereidingen treffen prepare
voorbewerken prepare
voorlichten brief; explain; inform; instruct; learn; prepare; teach; train
voorwerken prepare work in advance
zich uitrusten fit out; kit out; prepare; rig out
- cook; develop; devise; educate; fix; gear up; get up; groom; machinate; make; organise; organize; ready; set; set up; train
OtherRelated TranslationsOther Translations
- cook; dress; make

Related Words for "prepare":


Synonyms for "prepare":


Related Definitions for "prepare":

  1. make ready or suitable or equip in advance for a particular purpose or for some use, event, etc1
    • prepare for war1
  2. undergo training or instruction in preparation for a particular role, function, or profession1
  3. create by training and teaching1
  4. arrange by systematic planning and united effort1
  5. prepare for eating by applying heat1
  6. to prepare verbally, either for written or spoken delivery1
    • prepare a report1
    • prepare a speech1
  7. lead up to and soften by sounding the dissonant note in it as a consonant note in the preceding chord1
    • prepare the discord in bar 1391
  8. educate for a future role or function1
    • The prince was prepared to become King one day1

Wiktionary Translations for prepare:

prepare
verb
  1. to make ready for a specific future purpose
prepare
verb
  1. voorbereiden
  2. handelingen verrichten die een latere gebeurtenis mogelijk moeten maken
  3. bereiden

Cross Translation:
FromToVia
prepare instellen einstellen — (reflexiv) sich auf etwas vorbereiten
prepare voorbereiden vorbereiten — etwas, jemanden oder sich selbst einer Voraussicht oder ZukunftErwartung anpassen; so ändern, dass es sich bei den erwarteten Ereignissen positiv auswirkt
prepare bereiden; klaarmaken; toebereiden; verzetten; voltooien apprêterpréparer, mettre en état.
prepare aanmaken; bereiden; toebereiden; voorbereiden préparerapprêter, disposer mettre une chose dans l’état convenable à l’usage auquel on la destiner.

Related Translations for prepare