Summary
Spanish to Dutch:   more detail...
  1. depósito:
  2. depositar:
  3. Wiktionary:
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. deposito:
  2. Wiktionary:


Spanish

Detailed Translations for depósito from Spanish to Dutch

depósito:

depósito [el ~] nom

  1. el depósito (almacenamiento; almacenaje)
    de opslagplaats; de opslag
  2. el depósito (contenedor; recipiente)
    de container; het reservoir; de bak
  3. el depósito (almacén; depositaría)
    de berging; de bergruimte; het berghok
  4. el depósito (almacén)
    het bergen; bewaren
  5. el depósito (vehículo blindado; tanque; carro blindado)
    de pantserwagen; de tank; het pantservoertuig
  6. el depósito (imposición)
    de storting
  7. el depósito
    de deposito
  8. el depósito (recipiente; tanque)
    de vergaarbak; het reservoir
  9. el depósito (recipiente; tanque)
    het verzamelbekken
  10. el depósito (aljibe; tanque; cisterna)
    het waterreservoir; de tank; de regenbak
  11. el depósito (sedimento; resto; sobra; )
    het residu; het sediment; de depot; afzetsel; het bezinksel; de droesem; het zetsel; het grondsop
  12. el depósito (tanque)
    het reservoir; het spaarbekken
  13. el depósito (cisterna; bidón; tanque; aljibe)
    de stortbak
  14. el depósito (el depositar en; custodia)

Translation Matrix for depósito:

NounRelated TranslationsOther Translations
afzetsel borra; depósito; desperdicio; despojo; excedente; huella; poso; rastro; remanente; residuo; resto; sedimento; sobra; surplús; últimos restos
bak contenedor; depósito; recipiente balde; barreño; barril; bañera; caja del gato; cautiverio; centro penitenciario; chirona; chiste; comedero; complejo penitenciario; cubeta para el gato; cubo; cubo para bañarse; cárcel; establecimiento penal; establecimiento penitenciario; hueco; penal; pila; plato; prisión; tonel; tonelada; trasera de un coche
bergen almacén; depósito
berghok almacén; depositaría; depósito
berging almacén; depositaría; depósito custodia; salvamento; salvamento de un buque
bergruimte almacén; depositaría; depósito
bewaren almacén; depósito
bewaring custodia; depósito; el depositar en
bezinksel borra; depósito; desperdicio; despojo; excedente; huella; poso; rastro; remanente; residuo; resto; sedimento; sobra; surplús; últimos restos asiento; poso
container contenedor; depósito; recipiente aplicación contenedora; container; contenedor
deposito depósito
depot borra; depósito; desperdicio; despojo; excedente; huella; poso; rastro; remanente; residuo; resto; sedimento; sobra; surplús; últimos restos guardamuebles
droesem borra; depósito; desperdicio; despojo; excedente; huella; poso; rastro; remanente; residuo; resto; sedimento; sobra; surplús; últimos restos asiento; borroso; poso; sedimentos
grondsop borra; depósito; desperdicio; despojo; excedente; huella; poso; rastro; remanente; residuo; resto; sedimento; sobra; surplús; últimos restos asiento; poso
in bewaring geven custodia; depósito; el depositar en
opslag almacenaje; almacenamiento; depósito incremento salarial; margen de beneficio
opslagplaats almacenaje; almacenamiento; depósito guardamuebles
pantservoertuig carro blindado; depósito; tanque; vehículo blindado
pantserwagen carro blindado; depósito; tanque; vehículo blindado
regenbak aljibe; cisterna; depósito; tanque cisterna; tanque de agua
reservoir contenedor; depósito; recipiente; tanque
residu borra; depósito; desperdicio; despojo; excedente; huella; poso; rastro; remanente; residuo; resto; sedimento; sobra; surplús; últimos restos residuo
sediment borra; depósito; desperdicio; despojo; excedente; huella; poso; rastro; remanente; residuo; resto; sedimento; sobra; surplús; últimos restos
spaarbekken depósito; tanque
stortbak aljibe; bidón; cisterna; depósito; tanque
storting depósito; imposición
tank aljibe; carro blindado; cisterna; depósito; tanque; vehículo blindado
toevertrouwen custodia; depósito; el depositar en confiar; confiar en
vergaarbak depósito; recipiente; tanque
verzamelbekken depósito; recipiente; tanque
waterreservoir aljibe; cisterna; depósito; tanque
zetsel borra; depósito; desperdicio; despojo; excedente; huella; poso; rastro; remanente; residuo; resto; sedimento; sobra; surplús; últimos restos asiento; poso
VerbRelated TranslationsOther Translations
bergen almacenar; deshacerse de; guardar; meter; ordenar; recoger; recoger la mesa; salvar
bewaren almacenar; apartar; archivar; conservar; depositar; depositar sobre; guardar; poner a un lado; poner en el establo; poner en el garaje; proteger; salvar
in bewaring geven consignar; dar en depósito
toevertrouwen confiar
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
deposito depósito

Related Words for "depósito":


Synonyms for "depósito":


Wiktionary Translations for depósito:

depósito
noun
  1. de plaats waar zaken opgeborgen worden
  2. het in bewaring geven (van geld (aan een bank))
  3. het storten van geld op een bankrekening

Cross Translation:
FromToVia
depósito deposito deposit — money placed in an account
depósito droesem; bezinksel dregs — settled sediment
depósito magazijn magazine — ammunition storehouse
depósito magazijn store — place where items may be kept
depósito pakhuis warehouse — A place for storing large amounts of products
depósito koker; bak BehälterGegenstand mit einem hinreichenden Innenvolumen zum Aufbewahren oder Transportieren fester, flüssiger oder gasförmiger Stoffe
depósito depot; entrepot; opslagplaats; veem entrepôt — logistique|fr lieu où l’on mettre des marchandises en dépôt.
depósito dienst; magazijn; provisiekamer; provisiekast; voorraadkamer; ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats office — Fonction, emploi
depósito reserve; voorbehoud; provisie; voorziening; magazijn; provisiekamer; voorraadkamer; provisiekast; voorraad; restrictie; bergplaats; bergruimte; bewaarplaats; opslag; opslagplaats réserveaction de réserver.
depósito reservoir; waterbak; waterbekken; waterreservoir; tank; watertank réservoirlieu où certaines choses sont en réserve.

depósito form of depositar:

depositar verbe

  1. depositar (transcribir; ingresar; pagar)
    storten; deponeren
    • storten verbe (stort, stortte, stortten, gestort)
    • deponeren verbe (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
  2. depositar (poner; situar; deponer; )
    leggen; plaatsen; zetten; deponeren; neerleggen; stationeren; neerzetten
    • leggen verbe (leg, legt, legde, legden, gelegd)
    • plaatsen verbe (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • zetten verbe (zet, zette, zetten, gezet)
    • deponeren verbe (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
    • neerleggen verbe (leg neer, legt neer, legde neer, legden neer, neergelegd)
    • stationeren verbe (stationeer, stationeert, stationeerde, stationeerden, gestationeerd)
    • neerzetten verbe (zet neer, zette neer, zetten neer, neergezet)
  3. depositar (verter; arrojar)
    deponeren; neerleggen
    • deponeren verbe (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
    • neerleggen verbe (leg neer, legt neer, legde neer, legden neer, neergelegd)
  4. depositar (guardar; salvar; almacenar)
    opslaan; bewaren; deponeren
    • opslaan verbe (sla op, slaat op, sloeg op, sloegen op, opgeslagen)
    • bewaren verbe (bewaar, bewaart, bewaarde, bewaarden, bewaard)
    • deponeren verbe (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
  5. depositar (colocar; poner)
    plaatsen; zetten; bijzetten; neerzetten
    • plaatsen verbe (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • zetten verbe (zet, zette, zetten, gezet)
    • bijzetten verbe (zet bij, zette bij, zetten bij, bijgezet)
    • neerzetten verbe (zet neer, zette neer, zetten neer, neergezet)
  6. depositar
    op rekening storten; bijstorten
  7. depositar (transferir; pasar; remitir; )
    geld overmaken; overschrijven; overboeken; overzenden
    • overschrijven verbe (overschrijf, overschrijft, overschreef, overschreven, overschreven)
    • overboeken verbe (overboek, overboekt, overboekte, overboekten, overboekt)
    • overzenden verbe (zend over, zendt over, zond over, zonden over, overgezonden)
  8. depositar (poner; meter; colocar; situar)
    leggen; plaatsen; neerleggen; deponeren; wegleggen
    • leggen verbe (leg, legt, legde, legden, gelegd)
    • plaatsen verbe (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • neerleggen verbe (leg neer, legt neer, legde neer, legden neer, neergelegd)
    • deponeren verbe (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
    • wegleggen verbe (leg weg, legt weg, legde weg, legden weg, weggelegd)
  9. depositar (dejar bajar; dejar; dejar salir; )
    afzetten; laten uitstappen
  10. depositar (destronar; joder; engañar; )
    verneuken
    • verneuken verbe (verneuk, verneukt, verneukte, verneukten, verneukt)
  11. depositar (acotar; cerrar; definir; )
    begrenzen; afbakenen; afzetten; omlijnen; afpalen
    • begrenzen verbe (begrens, begrenst, begrenste, begrensten, begrenst)
    • afbakenen verbe (baken af, bakent af, bakende af, bakenden af, afgebakend)
    • afzetten verbe (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • omlijnen verbe (omlijn, omlijnt, omlijnde, omlijnden, omlijnd)
    • afpalen verbe (paal af, paalt af, paalde af, paalden af, afgepaald)
  12. depositar (cercenar; limitar; vallar; )
    beperken; beknotten
    • beperken verbe (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
    • beknotten verbe (beknot, beknotte, beknotten, beknot)
  13. depositar (atrapar; comprender; detener; )
    snappen; betrappen
    • snappen verbe (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)
    • betrappen verbe (betrap, betrapt, betrapte, betrapten, betrapt)
  14. depositar (poner; encajar; colocar; meter; aplicar)
    leggen; deponeren
    • leggen verbe (leg, legt, legde, legden, gelegd)
    • deponeren verbe (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
  15. depositar (aplicar; poner; meter; )
    zetten; plaatsen
    • zetten verbe (zet, zette, zetten, gezet)
    • plaatsen verbe (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
  16. depositar (volver; suspender; dejar caer; )
    seponeren; afzien van rechtsvervolging
  17. depositar (colocarse; insertar; poner; )
    invoegen; inleggen; tussenleggen
    • invoegen verbe (voeg in, voegt in, voegde in, voegden in, ingevoegd)
    • inleggen verbe (leg in, legt in, legde in, legden in, ingelegd)
    • tussenleggen verbe (leg tussen, legt tussen, legde tussen, legden tussen, tussengelegd)

Conjugations for depositar:

presente
  1. deposito
  2. depositas
  3. deposita
  4. depositamos
  5. depositáis
  6. depositan
imperfecto
  1. depositaba
  2. depositabas
  3. depositaba
  4. depositábamos
  5. depositabais
  6. depositaban
indefinido
  1. deposité
  2. depositaste
  3. depositó
  4. depositamos
  5. depositasteis
  6. depositaron
fut. de ind.
  1. depositaré
  2. depositarás
  3. depositará
  4. depositaremos
  5. depositaréis
  6. depositarán
condic.
  1. depositaría
  2. depositarías
  3. depositaría
  4. depositaríamos
  5. depositaríais
  6. depositarían
pres. de subj.
  1. que deposite
  2. que deposites
  3. que deposite
  4. que depositemos
  5. que depositéis
  6. que depositen
imp. de subj.
  1. que depositara
  2. que depositaras
  3. que depositara
  4. que depositáramos
  5. que depositarais
  6. que depositaran
miscelánea
  1. ¡deposita!
  2. ¡depositad!
  3. ¡no deposites!
  4. ¡no depositéis!
  5. depositado
  6. depositando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

depositar [el ~] nom

  1. el depositar (colocar; dejar)
    neerzetten

Translation Matrix for depositar:

NounRelated TranslationsOther Translations
afbakenen delimitar; demarcar; trazarado
afpalen delimitar; demarcar; trazarado
afzetten amputar; extirpar; quitar
beperken dificultar; estorbar; obstaculizar; obstruir
bewaren almacén; depósito
leggen cesar el trabajo; interrumpir el trabajo
neerleggen caza; derribar; matar a tiros; tumbar
neerzetten colocar; dejar; depositar
overschrijven copiar; usar chuletas
snappen coger; comprender
storten aguacero; chaparrón; chubasco
zetten colocación
VerbRelated TranslationsOther Translations
afbakenen abrir; acorralar; acotar; agrandarse; alzar; amanecer; amañar; amover; amputar; apagar; apear; apoyarse en; atrabancar; camelar; cercar; cerrar; chafallar; chapucear; clarear; clarecer; colocar; dar salida; dar un sablazo; definir; delimitar; demarcar; depositar; derrocar; desahuciar; desalojar; desconectar; deslindar; destituir; destronar; elaborar; embarullar; embaucar; emporcarse; enredar; ensuciarse; estafar; formular; frangollar; hacer mal; hacer una mala jugada; levantar; mancharse; mentir; pegarle a una persona; perfilar; proyectar; robar con engaño; sablear; socaliñar; timar; tomar el pelo
afpalen abrir; acorralar; acotar; agrandarse; alzar; amanecer; amañar; amover; amputar; apagar; apear; apoyarse en; atrabancar; camelar; cercar; cerrar; chafallar; chapucear; clarear; clarecer; colocar; dar salida; dar un sablazo; definir; delimitar; demarcar; depositar; derrocar; desahuciar; desalojar; desconectar; deslindar; destituir; destronar; elaborar; embarullar; embaucar; emporcarse; enredar; ensuciarse; estafar; formular; frangollar; hacer mal; hacer una mala jugada; levantar; mancharse; mentir; pegarle a una persona; perfilar; proyectar; robar con engaño; sablear; socaliñar; timar; tomar el pelo
afzetten abrir; acorralar; acotar; agrandarse; alzar; amanecer; amañar; amover; amputar; apagar; apear; apoyarse en; atrabancar; camelar; cercar; cerrar; chafallar; chapucear; clarear; clarecer; colocar; dar salida; dar un sablazo; definir; dejar; dejar bajar; dejar salir; delimitar; demarcar; depositar; derrocar; desahuciar; desalojar; desconectar; deslindar; destituir; destronar; elaborar; embarullar; embaucar; emporcarse; enredar; ensuciarse; estafar; formular; frangollar; hacer bajar; hacer mal; hacer una mala jugada; levantar; llevar hasta; mancharse; mentir; pegarle a una persona; perfilar; proyectar; robar con engaño; sablear; socaliñar; timar; tomar el pelo acotar; alzar; amanecer; amañar; amputar; apagar; apear; apoyarse en; atrabancar; bordear; cercar; dar el pego; dar salida; defraudar; dejar; derrocar; desconectar; desenchufar; destituir; destronar; embaucar; emporcarse; engañar; estafar; frangollar; hacer mal; joder; mentir; parar; quedar defraudado; sacar; timar; tomar el pelo
afzien van rechtsvervolging abandonar; caer; cerrar; dejar caer; depositar; lanzar; reflejarse; regresar; retornar; suspender; volver
begrenzen abrir; acorralar; acotar; agrandarse; alzar; amanecer; amañar; amover; amputar; apagar; apear; apoyarse en; atrabancar; camelar; cercar; cerrar; chafallar; chapucear; clarear; clarecer; colocar; dar salida; dar un sablazo; definir; delimitar; demarcar; depositar; derrocar; desahuciar; desalojar; desconectar; deslindar; destituir; destronar; elaborar; embarullar; embaucar; emporcarse; enredar; ensuciarse; estafar; formular; frangollar; hacer mal; hacer una mala jugada; levantar; mancharse; mentir; pegarle a una persona; perfilar; proyectar; robar con engaño; sablear; socaliñar; timar; tomar el pelo limitar
beknotten acorralar; acotar; apear; cercar; cercenar; cerrar; colocar; depositar; derrocar; deslindar; destituir; destronar; encerrar; estafar; limitar; recortar; reducir; vallar limitar; recortar; truncar
beperken acorralar; acotar; apear; cercar; cercenar; cerrar; colocar; depositar; derrocar; deslindar; destituir; destronar; encerrar; estafar; limitar; recortar; reducir; vallar acorralar; aislar; atenuar; comprimir; contener; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; neutralizar; reducir; reducirse; restringir
betrappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar
bewaren almacenar; depositar; guardar; salvar apartar; archivar; conservar; depositar sobre; guardar; poner a un lado; poner en el establo; poner en el garaje; proteger
bijstorten depositar
bijzetten colocar; depositar; poner
deponeren almacenar; aplicar; arrojar; colocar; deponer; depositar; depositar sobre; derribar; destinar; encajar; estacionar; guardar; ingresar; meter; mover; pagar; poner; publicar; salvar; situar; transcribir; verter
geld overmaken depositar; pagar; pasar; remitir; transcribir; transferir; transmitir
inleggen colocarse; conservar; depositar; destinar; imponer; insertar; interponer; meter entre; poner conservar
invoegen colocarse; conservar; depositar; destinar; imponer; insertar; interponer; meter entre; poner acceder; inserción; inserir; insertar; intercalar; introducir
laten uitstappen dar salida; dejar; dejar bajar; dejar salir; depositar; hacer bajar; llevar hasta
leggen aplicar; colocar; deponer; depositar; depositar sobre; derribar; destinar; encajar; estacionar; meter; mover; poner; publicar; situar colocar; poner
neerleggen arrojar; colocar; deponer; depositar; depositar sobre; derribar; destinar; estacionar; meter; mover; poner; publicar; situar; verter colocar; colocarse; componer; depositar sobre; derribar; destinar; encajar; engarzar; hacer; hacer arreglos musicales; invertir; jugar; mover; pagar; poner; publicar; reducir; situar; tender; tumbar; ubicar
neerzetten colocar; deponer; depositar; depositar sobre; derribar; destinar; estacionar; mover; poner; publicar; situar
omlijnen abrir; acorralar; acotar; agrandarse; alzar; amanecer; amañar; amover; amputar; apagar; apear; apoyarse en; atrabancar; camelar; cercar; cerrar; chafallar; chapucear; clarear; clarecer; colocar; dar salida; dar un sablazo; definir; delimitar; demarcar; depositar; derrocar; desahuciar; desalojar; desconectar; deslindar; destituir; destronar; elaborar; embarullar; embaucar; emporcarse; enredar; ensuciarse; estafar; formular; frangollar; hacer mal; hacer una mala jugada; levantar; mancharse; mentir; pegarle a una persona; perfilar; proyectar; robar con engaño; sablear; socaliñar; timar; tomar el pelo
op rekening storten depositar
opslaan almacenar; depositar; guardar; salvar archivar; guardar; recordar; reservarse; retener
overboeken depositar; pagar; pasar; remitir; transcribir; transferir; transmitir
overschrijven depositar; pagar; pasar; remitir; transcribir; transferir; transmitir copiar; invalidar; sobrescribir
overzenden depositar; pagar; pasar; remitir; transcribir; transferir; transmitir transferir
plaatsen aplicar; colocar; deponer; depositar; depositar sobre; derribar; destinar; encajar; engarzar; estacionar; meter; mover; poner; publicar; situar alojarse; aparcar; apartar; clasificar; colocar; colocarse; componer; construir; dar alojamiento; desarrollarse; destinar; determinar; establecer; estacionar; estar echado; fijar; habitar; hospedar; hospedarse; instalar; localizar; meter; poner; situar; ubicar; vivir en casa de una persona
seponeren abandonar; caer; cerrar; dejar caer; depositar; lanzar; reflejarse; regresar; retornar; suspender; volver
snappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar captar; coger en flagrante; comprender; concebir; darse cuenta de; entender
stationeren deponer; depositar; depositar sobre; derribar; destinar; estacionar; mover; poner; publicar; situar aparcar; colocar; colocarse; componer; destinar; estacionar; estar echado; instalar; meter; ubicar
storten depositar; ingresar; pagar; transcribir
tussenleggen colocarse; conservar; depositar; destinar; imponer; insertar; interponer; meter entre; poner
verneuken agarrar; alzar; amanecer; burlarse; colocar; dar el pego; dar salida; depositar; desconectar; destituir; destronar; dársela; engañar; estafar; hacer trampa; hacer trampas; hacer una mala jugada; joder; mentir; pegarle a una persona; pegarse; robar con engaño; socaliñar; timar; tomar el pelo; trapacear
wegleggen colocar; depositar; meter; poner; situar
zetten aplicar; colocar; deponer; depositar; depositar sobre; derribar; destinar; encajar; engarzar; estacionar; meter; mover; poner; publicar; situar colocar; poner

Wiktionary Translations for depositar:

depositar
verb
  1. op een bepaalde plaats zetten

Cross Translation:
FromToVia
depositar deponeren leave — To give (something) to someone; to deliver (something) to a repository; to deposit
depositar deponeren deponieren — an einen sicheren Ort zur Aufbewahrung geben (meist Wertvolles)
depositar telegraferen; verzenden; afgeven; deponeren; in bewaring geven; inleggen déposer — Traductions à trier suivant le sens

Related Translations for depósito



Dutch

Detailed Translations for depósito from Dutch to Spanish

deposito:

deposito [de ~] nom

  1. de deposito
    el depósito

Translation Matrix for deposito:

NounRelated TranslationsOther Translations
depósito deposito afzetsel; bak; bergen; berghok; berging; bergruimte; bewaren; bewaring; bezinksel; container; depot; droesem; grondsop; in bewaring geven; opslag; opslagplaats; pantservoertuig; pantserwagen; regenbak; reservoir; residu; sediment; spaarbekken; stortbak; storting; tank; toevertrouwen; vergaarbak; verzamelbekken; waterreservoir; zetsel

Wiktionary Translations for deposito:

deposito
noun
  1. het in bewaring geven (van geld (aan een bank))

Cross Translation:
FromToVia
deposito depósito deposit — money placed in an account