French

Detailed Translations for consolider from French to Dutch

consolider:

consolider verbe (consolide, consolides, consolidons, consolidez, )

  1. consolider (renforcer; raffermir; stabiliser; fortifier)
    consolideren; verstevigen
    • consolideren verbe (consolideer, consolideert, consolideerde, consolideerden, geconsolideerd)
    • verstevigen verbe (verstevig, verstevigt, verstevigde, verstevigden, verstevigd)
  2. consolider (rendre solidaire; se solidariser)
    solidariseren; solidair maken
  3. consolider (étayer; soutenir; appuyer; )
    ondersteunen; steunen; stutten; schoren; dragen; schragen
    • ondersteunen verbe (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • steunen verbe (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • stutten verbe (stut, stutte, stutten, gestut)
    • schoren verbe (schoor, schoort, schoorde, schoorden, geschoord)
    • dragen verbe (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • schragen verbe (schraag, schraagt, schraagde, schraagden, geschraagd)
  4. consolider (intensifier; renforcer; amplifier; )
    versterken; intensiveren; aanscherpen; toespitsen; verhevigen
    • versterken verbe (versterk, versterkt, versterkte, versterkten, versterkt)
    • intensiveren verbe (intensiveer, intensiveert, intensiveerde, intensiveerden, geïntensiveerd)
    • aanscherpen verbe
    • toespitsen verbe (spits toe, spitst toe, spitste toe, spitsten toe, toegespitst)
    • verhevigen verbe (verhevig, verhevigt, verhevigde, verhevigden, verhevigd)
  5. consolider (renforcer)
    sterker maken
    • sterker maken verbe (maak sterker, maakt sterker, maakte sterker, maakten sterker, sterker gemaakt)
  6. consolider (renforcer; fortifier; raffermir)
    versterken; sterker worden; sterken
    • versterken verbe (versterk, versterkt, versterkte, versterkten, versterkt)
    • sterker worden verbe (word sterker, wordt sterker, werd sterker, werden sterker, sterker geworden)
    • sterken verbe (sterk, sterkt, sterkte, sterkten, gesterkt)
  7. consolider (faire durer; maintenir; stabiliser)
    bestendigen
    • bestendigen verbe (bestendig, bestendigt, bestendigde, bestendigden, bestendigd)

Conjugations for consolider:

Présent
  1. consolide
  2. consolides
  3. consolide
  4. consolidons
  5. consolidez
  6. consolident
imparfait
  1. consolidais
  2. consolidais
  3. consolidait
  4. consolidions
  5. consolidiez
  6. consolidaient
passé simple
  1. consolidai
  2. consolidas
  3. consolida
  4. consolidâmes
  5. consolidâtes
  6. consolidèrent
futur simple
  1. consoliderai
  2. consolideras
  3. consolidera
  4. consoliderons
  5. consoliderez
  6. consolideront
subjonctif présent
  1. que je consolide
  2. que tu consolides
  3. qu'il consolide
  4. que nous consolidions
  5. que vous consolidiez
  6. qu'ils consolident
conditionnel présent
  1. consoliderais
  2. consoliderais
  3. consoliderait
  4. consoliderions
  5. consolideriez
  6. consolideraient
passé composé
  1. ai consolidé
  2. as consolidé
  3. a consolidé
  4. avons consolidé
  5. avez consolidé
  6. ont consolidé
divers
  1. consolide!
  2. consolidez!
  3. consolidons!
  4. consolidé
  5. consolidant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for consolider:

NounRelated TranslationsOther Translations
steunen cales; chevrettes; gémissement
stutten cales; chevrettes
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanscherpen aggraver; amplifier; consolider; envenimer; escaler; intensifier; rendre intense; renforcer; s'aggraver; s'envenimer exacerber
bestendigen consolider; faire durer; maintenir; stabiliser
consolideren consolider; fortifier; raffermir; renforcer; stabiliser
dragen appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; soutenir; épauler; étayer avoir mis; continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; porter; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
intensiveren aggraver; amplifier; consolider; envenimer; escaler; intensifier; rendre intense; renforcer; s'aggraver; s'envenimer
ondersteunen appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; soutenir; épauler; étayer aider; apaiser; appuyer; assister; collaborer; consoler; dépanner; fortifier; montrer de l'obligeance; porter; porter avec effort; prêter son aide; remonter le moral; rendre service; réconforter; seconder; secourir; servir; soigner; soulager; soutenir; tendre la main; venir en aide de; épauler; étançonner; étayer; être au service de; être serviable; être utile à
schoren appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; soutenir; épauler; étayer
schragen appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; soutenir; épauler; étayer arc-bouter; chevaler; contrebouter; étayer
solidair maken consolider; rendre solidaire; se solidariser
solidariseren consolider; rendre solidaire; se solidariser
sterken consolider; fortifier; raffermir; renforcer chercher son salut dans
sterker maken consolider; renforcer
sterker worden consolider; fortifier; raffermir; renforcer
steunen appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; soutenir; épauler; étayer approuver; appuyer; consentir; donner raison; fortifier; geindre; gémir; porter; porter avec effort; pousser des gémissements; se lamenter; souscrire à; soutenir; épauler; étançonner; étayer; être d'accord avec
stutten appuyer; arc-bouter; boiser; consolider; fortifier; soutenir; épauler; étayer arc-bouter; chevaler; contrebouter; étayer
toespitsen aggraver; amplifier; consolider; envenimer; escaler; intensifier; rendre intense; renforcer; s'aggraver; s'envenimer
verhevigen aggraver; amplifier; consolider; envenimer; escaler; intensifier; rendre intense; renforcer; s'aggraver; s'envenimer
versterken aggraver; amplifier; consolider; envenimer; escaler; fortifier; intensifier; raffermir; rendre intense; renforcer; s'aggraver; s'envenimer
verstevigen consolider; fortifier; raffermir; renforcer; stabiliser

Synonyms for "consolider":


Wiktionary Translations for consolider:

consolider
verb
  1. vast en duurzaam maken

External Machine Translations: