Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. stansen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stansen from Dutch to German

stansen:

stansen verbe (stans, stanst, stanste, stansten, gestanst)

  1. stansen (ponsen; doorponsen)
    stanzen; lochen; punzen
    • stanzen verbe (stanze, stanzt, stanzte, stanztet, gestanzt)
    • lochen verbe (loche, lochst, locht, lochte, lochtet, gelocht)
    • punzen verbe (punze, punzst, punzt, punzte, punztet, gepunzt)

Conjugations for stansen:

o.t.t.
  1. stans
  2. stanst
  3. stanst
  4. stansen
  5. stansen
  6. stansen
o.v.t.
  1. stanste
  2. stanste
  3. stanste
  4. stansten
  5. stansten
  6. stansten
v.t.t.
  1. heb gestanst
  2. hebt gestanst
  3. heeft gestanst
  4. hebben gestanst
  5. hebben gestanst
  6. hebben gestanst
v.v.t.
  1. had gestanst
  2. had gestanst
  3. had gestanst
  4. hadden gestanst
  5. hadden gestanst
  6. hadden gestanst
o.t.t.t.
  1. zal stansen
  2. zult stansen
  3. zal stansen
  4. zullen stansen
  5. zullen stansen
  6. zullen stansen
o.v.t.t.
  1. zou stansen
  2. zou stansen
  3. zou stansen
  4. zouden stansen
  5. zouden stansen
  6. zouden stansen
en verder
  1. ben gestanst
  2. bent gestanst
  3. is gestanst
  4. zijn gestanst
  5. zijn gestanst
  6. zijn gestanst
diversen
  1. stans!
  2. stanst!
  3. gestanst
  4. stansend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stansen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
lochen doorponsen; ponsen; stansen doordringen; penetreren
punzen doorponsen; ponsen; stansen
stanzen doorponsen; ponsen; stansen

Wiktionary Translations for stansen:

stansen
verb
  1. iets uit plaatmateriaal (metaal, rubber, leer etc.) slaan of daarin aanbrengen met een snijdende stempel