Summary
Dutch to German: more detail...
- bevochtigen:
-
Wiktionary:
- bevochtigen → befeuchten, anfeuchten
- bevochtigen → überschütten, mit Wasser begießen, benetzen, wässern, bewässern, berieseln, beregnen
Dutch
Detailed Translations for bevochtigen from Dutch to German
bevochtigen:
Conjugations for bevochtigen:
o.t.t.
- bevochtig
- bevochtigt
- bevochtigt
- bevochtigen
- bevochtigen
- bevochtigen
o.v.t.
- bevochtigde
- bevochtigde
- bevochtigde
- bevochtigden
- bevochtigden
- bevochtigden
v.t.t.
- heb bevochtigd
- hebt bevochtigd
- heeft bevochtigd
- hebben bevochtigd
- hebben bevochtigd
- hebben bevochtigd
v.v.t.
- had bevochtigd
- had bevochtigd
- had bevochtigd
- hadden bevochtigd
- hadden bevochtigd
- hadden bevochtigd
o.t.t.t.
- zal bevochtigen
- zult bevochtigen
- zal bevochtigen
- zullen bevochtigen
- zullen bevochtigen
- zullen bevochtigen
o.v.t.t.
- zou bevochtigen
- zou bevochtigen
- zou bevochtigen
- zouden bevochtigen
- zouden bevochtigen
- zouden bevochtigen
diversen
- bevochtig!
- bevochtigt!
- bevochtigd
- bevochtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bevochtigen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
abtupfen | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | |
anfeuchten | afbetten; betten; bevochtigen; deppen; nat maken | |
befeuchten | afbetten; betten; bevochtigen; deppen; nat maken | |
begießen | besproeien; bespuiten; bevochtigen; sproeien | begieten; besproeien; water geven |
besprühen | besproeien; bespuiten; bevochtigen; sproeien | begieten; bespatten; bespetteren; besproeien; water geven |
beträufeln | besproeien; bespuiten; bevochtigen; sproeien | begieten; besproeien; water geven |
tupfen | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | aanroeren; aanstippen; aantippen; even aanraken; tippen |
Wiktionary Translations for bevochtigen:
bevochtigen
Cross Translation:
verb
-
(iets) een beetje nat maken
- bevochtigen → befeuchten; anfeuchten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bevochtigen | → überschütten; mit Wasser begießen; benetzen; wässern; bewässern; berieseln; beregnen | ↔ abreuver — faire boire (un animal, particulièrement un cheval). |