Dutch

Detailed Translations for flikken from Dutch to German

flikken:

flikken verbe (flik, flikt, flikte, flikten, geflikt)

  1. flikken (klaarspelen; voor elkaar krijgen; fiksen)
    schaffen; hinkriegen; fertigbringen; fertigkriegen; zustandebringen; hindeichseln; hinbiegen; einseifen
    • schaffen verbe (schaffe, schaffst, schafft, schuff, schufft, geschaffen)
    • hinkriegen verbe (kriege hin, kriegst hin, kriegt hin, kriegte hin, kriegtet hin, hingekriegt)
    • fertigbringen verbe (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
    • hindeichseln verbe
    • hinbiegen verbe
    • einseifen verbe (seife ein, seifst ein, seift ein, seifte ein, seiftet ein, eingeseift)
  2. flikken (iemand iets flikken; leveren; lappen)
    hinkriegen; einseifen; fertigkriegen; einem einen Streich spielen; schaukeln; fertigbringen; deichseln
    • hinkriegen verbe (kriege hin, kriegst hin, kriegt hin, kriegte hin, kriegtet hin, hingekriegt)
    • einseifen verbe (seife ein, seifst ein, seift ein, seifte ein, seiftet ein, eingeseift)
    • schaukeln verbe (schaukele, schaukelst, schaukelt, schaukelte, schaukeltet, geschaukelt)
    • fertigbringen verbe (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
    • deichseln verbe (deichsele, deichselst, deichselt, deichselte, deichseltet, gedeichselt)

Conjugations for flikken:

o.t.t.
  1. flik
  2. flikt
  3. flikt
  4. flikken
  5. flikken
  6. flikken
o.v.t.
  1. flikte
  2. flikte
  3. flikte
  4. flikten
  5. flikten
  6. flikten
v.t.t.
  1. heb geflikt
  2. hebt geflikt
  3. heeft geflikt
  4. hebben geflikt
  5. hebben geflikt
  6. hebben geflikt
v.v.t.
  1. had geflikt
  2. had geflikt
  3. had geflikt
  4. hadden geflikt
  5. hadden geflikt
  6. hadden geflikt
o.t.t.t.
  1. zal flikken
  2. zult flikken
  3. zal flikken
  4. zullen flikken
  5. zullen flikken
  6. zullen flikken
o.v.t.t.
  1. zou flikken
  2. zou flikken
  3. zou flikken
  4. zouden flikken
  5. zouden flikken
  6. zouden flikken
diversen
  1. flik!
  2. flikt!
  3. geflikt
  4. flikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

flikken [de ~] nom, pluriel

  1. de flikken

Translation Matrix for flikken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Schokolädchen flikken
VerbRelated TranslationsOther Translations
deichseln flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren arrangeren; fiksen; goedmaken; herstellen; iets op touw zetten; maken; rechtzetten; regelen; repareren
einem einen Streich spielen flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren
einseifen fiksen; flikken; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; voor elkaar krijgen inzepen; zepen
fertigbringen fiksen; flikken; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; voor elkaar krijgen afmaken; afsluiten; bedingen; bewerkstelligen; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fabriceren; fiksen; fixen; klaarspelen; lappen; maken; ophouden; perfectioneren; produceren; rooien; slagen voor; stoppen; vervaardigen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien; voor elkaar krijgen; voortbrengen
fertigkriegen fiksen; flikken; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; voor elkaar krijgen afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
hinbiegen fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen
hindeichseln fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen
hinkriegen fiksen; flikken; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; voor elkaar krijgen bedingen; bewerkstelligen; fiksen; fixen; goedmaken; herstellen; klaarspelen; lappen; maken; rechtzetten; repareren; tot stand brengen; voor elkaar krijgen
schaffen fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bedingen; bewerkstelligen; bolwerken; distribueren; doen; exploiteren; fixen; functioneren; handelen; in het leven roepen; klaarspelen; lappen; lenen; maken; ontlenen; realiseren; ronddelen; rooien; scheppen; tot stand brengen; uitbuiten; uitreiken; uitrichten; uitvoeren; verdelen; verrichten; verschaffen; verstrekken; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen
schaukeln flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren afdekken; afruimen; deinen; dobberen; golven; heen en weer zwaaien; laten hobbelen; opruimen; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegelen; wiegen
zustandebringen fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen terecht brengen

Wiktionary Translations for flikken:


Cross Translation:
FromToVia
flikken ausbessern; flicken rapiécermettre des pièces à du linge, à des habits, à des meubles.

External Machine Translations:

Related Translations for flikken