Dutch

Detailed Translations for pakkend from Dutch to German

pakkend:


Translation Matrix for pakkend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
aufsehenerregend adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend aandachttrekkend; geruchtmakend; opzienbarend
eindrucksvoll aangrijpend; boeiend; pakkend aangrijpend; fantastisch; fenomenaal; geweldig; gigantisch; groots; hartbrekend; hartverscheurend; immens; imponerend; imposant; indrukwekkend; kolossaal; ontzaggelijk; ontzagwekkend; overdonderend; overweldigend; puik; reusachtig; weids; zeer groot
ergreifend aangrijpend; adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend aandoenlijke; aangrijpend; beheksend; betoverend; charmant; emotioneel; genegenheid opwekkend; groots; hartbrekend; hartroerend; hartveroverend; hartverscheurend; imponerend; imposant; indrukwekkend; innemend; luisterrijk; magnifiek; meeslepend; minzaam; ontroerend; ontzagwekkend; prachtig; roerend; schitterend; zeer boeiend
fesselnd aangrijpend; boeiend; pakkend aangrijpend; boeiend; fascinerend; hartbrekend; hartverscheurend; integrerend
interessant aangrijpend; boeiend; pakkend aardig; belangwekkend; boeiend; boeiende; fascinerend; fascinerende; integrerend; interessant; wetenswaardig
packend aangrijpend; boeiend; pakkend
sensationell adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend aandachttrekkend
spannend aangrijpend; boeiend; pakkend aardig; belangwekkend; boeiend; boeiende; fascinerend; fascinerende; integrerend; interessant; spannende; wetenswaardig; zinderende
uneterhaltsam aangrijpend; boeiend; pakkend

Wiktionary Translations for pakkend:


Cross Translation:
FromToVia
pakkend packend; einprägsam; eingängig catchy — instantly appealing and memorable
pakkend steil; schroff; abschüssig; jäh; starr; steif raide — Traductions à trier suivant le sens

pakkend form of pakken:

pakken verbe (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)

  1. pakken (halen)
    holen; bekommen
    • holen verbe (hole, holst, holt, holte, holtet, geholt)
    • bekommen verbe (bekomme, bekommst, bekommt, bekam, bekamt, bekommen)
  2. pakken (grijpen; vangen; verstrikken; vatten; klauwen)
    packen; greifen; fangen; fassen; erfassen; kriegen; festnehmen; einpacken; ergreifen; erwischen; eingreifen; abfangen; erhaschen; verhaften; verwickeln; überlisten
    • packen verbe (packe, packst, packt, packte, packtet, gepackt)
    • greifen verbe (greife, greifst, greift, griff, grifft, gegriffen)
    • fangen verbe (fange, fängst, fängt, fing, finget, gefangen)
    • fassen verbe (fasse, fasst, fasste, fasstet, gefasst)
    • erfassen verbe (erfaße, erfaßt, erfaßte, erfaßtet, erfaßt)
    • kriegen verbe (kriege, kriegst, kriegt, kriegte, kriegtet, gekriegt)
    • festnehmen verbe (nehme fest, nimmst fest, nimmt fest, nahm fest, nahmt fest, festgenommen)
    • einpacken verbe (packe ein, packst ein, packt ein, packte ein, packtet ein, eingepackt)
    • ergreifen verbe (ergreife, ergreifst, ergreift, ergriff, ergrifft, ergriffen)
    • erwischen verbe (erwische, erwischst, erwischt, erwischte, erwischtet, erwischt)
    • eingreifen verbe (greife ein, greifst ein, greift ein, griff ein, grifft ein, eingegriffen)
    • abfangen verbe (fange ab, fangst ab, fangt ab, fangte ab, fangtet ab, abgefangen)
    • erhaschen verbe (erhasche, erhascht, erhaschte, erhaschtet, erhascht)
    • verhaften verbe (verhafte, verhaftest, verhaftet, verhaftete, verhaftetet, verhaftet)
    • verwickeln verbe (verwickele, verwickelst, verwickelt, verwickelte, verwickeltet, verwickelt)
    • überlisten verbe (überliste, überlistest, überlistet, überlistete, überlistetet, überlistet)
  3. pakken (nemen)
    verwenden; benutzen; packen; anwenden; gebrauchen; erfassen; hantieren; handhaben; nehmen
    • verwenden verbe (verwende, verwendest, verwendet, verwendete, verwendetet, verwendet)
    • benutzen verbe (benutze, benutzt, benutzte, benutztet, benutzt)
    • packen verbe (packe, packst, packt, packte, packtet, gepackt)
    • anwenden verbe (wende an, wendest an, wendet an, wendete an, wendetet an, angewendet)
    • gebrauchen verbe (gebrauche, gebrauchst, gebraucht, gebrauchte, gebrauchtet, gebraucht)
    • erfassen verbe (erfaße, erfaßt, erfaßte, erfaßtet, erfaßt)
    • hantieren verbe (hantiere, hantierst, hantiert, hantierte, hantiertet, hantiert)
    • handhaben verbe (handhabe, handhabst, handhabt, handhabte, handhabtet, gehandhabt)
    • nehmen verbe (nehme, nimmst, nimmt, nahm, nahmet, genommen)

Conjugations for pakken:

o.t.t.
  1. pak
  2. pakt
  3. pakt
  4. pakken
  5. pakken
  6. pakken
o.v.t.
  1. pakte
  2. pakte
  3. pakte
  4. pakten
  5. pakten
  6. pakten
v.t.t.
  1. heb gepakt
  2. hebt gepakt
  3. heeft gepakt
  4. hebben gepakt
  5. hebben gepakt
  6. hebben gepakt
v.v.t.
  1. had gepakt
  2. had gepakt
  3. had gepakt
  4. hadden gepakt
  5. hadden gepakt
  6. hadden gepakt
o.t.t.t.
  1. zal pakken
  2. zult pakken
  3. zal pakken
  4. zullen pakken
  5. zullen pakken
  6. zullen pakken
o.v.t.t.
  1. zou pakken
  2. zou pakken
  3. zou pakken
  4. zouden pakken
  5. zouden pakken
  6. zouden pakken
en verder
  1. ben gepakt
  2. bent gepakt
  3. is gepakt
  4. zijn gepakt
  5. zijn gepakt
  6. zijn gepakt
diversen
  1. pak!
  2. pakt!
  3. gepakt
  4. pakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pakken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abfangen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken afvangen; buitmaken; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opnemen; opvangen; vangen; wat neervalt opvangen
anwenden nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen; utiliseren
bekommen halen; pakken behalen; bekomen; iets bemachtigen; in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven; winnen; zich hervinden
benutzen nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; toepassen; uitbuiten; utiliseren
eingreifen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; obsederen; tussenbeide komen; tussenkomen
einpacken grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken emballeren; inpakken; inwikkelen; kartonneren; kelderen; obsederen; uitbuiken; uitzakken; verpakken; zakken
erfassen grijpen; klauwen; nemen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; arresteren; betrappen; bijsluiten; bijvoegen; gevangennemen; iets bemachtigen; indexeren; inrekenen; insluiten; nuttigen; obsederen; omtrekken; oppakken; registreren; snappen; te pakken krijgen; toevoegen; van indexnummers voorzien; verkrijgen; verschalken; verstaan
ergreifen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aangrijpen; aanhouden; arresteren; betrappen; gevangennemen; iets bemachtigen; inrekenen; nuttigen; obsederen; ontroeren; oppakken; snappen; te pakken krijgen; verkrijgen; verschalken
erhaschen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken nuttigen; obsederen; verschalken
erwischen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken betrappen; iets onverwachts doen; nuttigen; obsederen; snappen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; verrassen; verschalken
fangen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken betrappen; nuttigen; obsederen; snappen; tempo maken; verschalken
fassen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrijpen; beseffen; betrappen; doorzien; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; inrekenen; inzien; met het verstand vatten; nuttigen; obsederen; onderkennen; oppakken; realiseren; snappen; te pakken krijgen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verkrijgen; verschalken; zich beheersen
festnehmen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; arresteren; gevangennemen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; in hechtenis nemen; inrekenen; ketenen; obsederen; oppakken; vatten
gebrauchen nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; bikken; bunkeren; consumeren; doorjagen; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opmaken; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; toepassen; tot zich nemen; utiliseren; verbruiken; verorberen; vreten; zitten proppen
greifen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; buitmaken; gevangennemen; grijpen; inrekenen; obsederen; oppakken; toeslaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten
handhaben nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; handhaven; hanteren; stand houden; toepassen; utiliseren
hantieren nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; mobiliseren; toepassen
holen halen; pakken afhalen en meenemen; behalen; distribueren; iets halen; iets ophalen; lenen; ontlenen; ophalen; oppikken; ronddelen; uitreiken; verdelen; verkrijgen; winnen
kriegen grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken obsederen; oorlog voeren; verkrijgen; verwerven
nehmen nemen; pakken binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
packen grijpen; klauwen; nemen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; grijpen; inpakken; obsederen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten
verhaften grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; arresteren; detineren; gevangenhouden; gevangennemen; in hechtenis houden; in hechtenis nemen; inrekenen; obsederen; oppakken; vasthouden; vatten
verwenden nemen; pakken aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen; utiliseren
verwickeln grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken compliceren; ingewikkeld maken; moeilijk maken; verwikkelen
überlisten grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
- houden; nemen
OtherRelated TranslationsOther Translations
verwickeln erbij betrekken; verwikkelen

Related Words for "pakken":


Synonyms for "pakken":


Antonyms for "pakken":


Related Definitions for "pakken":

  1. vast blijven zitten1
    • deze lijm pakt niet1
  2. alles wat je mee wilt nemen, erin doen1
    • ik moet mijn koffer nog pakken1
  3. het grijpen of tevoorschijn halen1
    • pak maar een koekje1

Wiktionary Translations for pakken:

pakken
  1. eine Sache greifen
  2. (transitiv) sich einer Person oder Sache bemächtigen
  3. (transitiv) wie viel ist zu zahlen, was wird gewünscht?
  4. (transitiv) etwas empfangen, etwas erhalten, etwas erlangen, etwas (oder einen Zustand) erreichen
verb
  1. jemanden oder etwas in die Hand, in die Gewalt, zu fassen bekommen, festhalten

Cross Translation:
FromToVia
pakken anschaffen; schnappen; kriegen; erwischen; holen; besorgen get — obtain
pakken ergreifen; fassen seize — grab
pakken nehmen; greifen take — to grab with the hands
pakken erbeuten; ergreifen; ertappen; erwischen; fangen; fassen attraper — Prendre à une trappe, à un piège ou à quelque chose de semblable.
pakken erbeuten; ergreifen; ertappen; erwischen; fangen; fassen capturers’emparer d’un être vivant ou d’une chose.
pakken packen; greifen; fangen; fassen; erwischen saisir — Prendre vivement.