Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitnodigen:
  2. Uitnodigen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitnodigen from Dutch to German

uitnodigen:

uitnodigen verbe (nodig uit, nodigt uit, nodigde uit, nodigden uit, uitgenodigd)

  1. uitnodigen (engageren; inviteren)
    einladen; engagieren
    • einladen verbe (lade ein, lädst ein, lädt ein, lud ein, ludet ein, eingeladen)
    • engagieren verbe (engagiere, engagierst, engagiert, engagierte, engagiertet, engagiert)
  2. uitnodigen (aanzoeken; vragen; verzoeken; aanvragen)
    ersuchen; beantragen; einen Antrag machen; ansuchen
  3. uitnodigen
    einladen
    • einladen verbe (lade ein, lädst ein, lädt ein, lud ein, ludet ein, eingeladen)

Conjugations for uitnodigen:

o.t.t.
  1. nodig uit
  2. nodigt uit
  3. nodigt uit
  4. nodigen uit
  5. nodigen uit
  6. nodigen uit
o.v.t.
  1. nodigde uit
  2. nodigde uit
  3. nodigde uit
  4. nodigden uit
  5. nodigden uit
  6. nodigden uit
v.t.t.
  1. heb uitgenodigd
  2. hebt uitgenodigd
  3. heeft uitgenodigd
  4. hebben uitgenodigd
  5. hebben uitgenodigd
  6. hebben uitgenodigd
v.v.t.
  1. had uitgenodigd
  2. had uitgenodigd
  3. had uitgenodigd
  4. hadden uitgenodigd
  5. hadden uitgenodigd
  6. hadden uitgenodigd
o.t.t.t.
  1. zal uitnodigen
  2. zult uitnodigen
  3. zal uitnodigen
  4. zullen uitnodigen
  5. zullen uitnodigen
  6. zullen uitnodigen
o.v.t.t.
  1. zou uitnodigen
  2. zou uitnodigen
  3. zou uitnodigen
  4. zouden uitnodigen
  5. zouden uitnodigen
  6. zouden uitnodigen
en verder
  1. ben uitgenodigd
  2. bent uitgenodigd
  3. is uitgenodigd
  4. zijn uitgenodigd
  5. zijn uitgenodigd
  6. zijn uitgenodigd
diversen
  1. nodig uit!
  2. nodigt uit!
  3. uitgenodigd
  4. uitnodigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitnodigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ansuchen aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanvragen; bidden; rekwestreren; smeken; verzoeken; vragen
beantragen aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanvragen; bidden; opvragen; rekwestreren; smeken; verzoeken; vragen
einen Antrag machen aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen
einladen engageren; inviteren; uitnodigen beladen; bevrachten; binnenhalen; inladen; laden; noden; onthalen; ontvangen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; vergasten
engagieren engageren; inviteren; uitnodigen aannemen; aantrekken; detacheren; engageren; in dienst nemen; inhuren; partij kiezen; tewerkstellen; uitzenden; verbintenis aangaan
ersuchen aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanvragen; bidden; rekwestreren; smeken; verzoeken; vragen
- vragen

Synonyms for "uitnodigen":


Related Definitions for "uitnodigen":

  1. ertoe aanmoedigen1
    • het weer nodigt uit tot een flinke wandeling1
  2. verzoeken je gast te zijn1
    • ik nodigde hem uit te komen logeren1

Wiktionary Translations for uitnodigen:

uitnodigen
verb
  1. iemand verzoeken iets bij te wonen
uitnodigen
  1. -
  2. jemanden freundlich auffordern, bitten, zu kommen oder mitzugehen, um gemeinsam etwas zu tun
verb
  1. transitiv; jemanden ausführen: jemanden (insbesondere: eine Geliebte / einen Geliebten) an einen bestimmten Ort oder zu einer bestimmten Veranstaltung einladen

Cross Translation:
FromToVia
uitnodigen einladen invite — ask for the presence or participation of someone
uitnodigen einladen inviterconvier, prier de se trouver, de se rendre quelque part, d’assister à quelque cérémonie, etc.

Uitnodigen:

Uitnodigen

  1. Uitnodigen

Translation Matrix for Uitnodigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Einladen inladen; verlading
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Einladen Uitnodigen