Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. verfijnen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verfijnen from Dutch to German

verfijnen:

verfijnen verbe (verfijn, verfijnt, verfijnde, verfijnden, verfijnd)

  1. verfijnen (veredelen)
    verfeinern; veredeln
    • verfeinern verbe (verfeinere, verfeinerst, verfeinert, verfeinerte, verfeinertet, verfeinert)
    • veredeln verbe (veredele, veredelst, veredelt, veredelte, veredeltet, veredelt)

Conjugations for verfijnen:

o.t.t.
  1. verfijn
  2. verfijnt
  3. verfijnt
  4. verfijnen
  5. verfijnen
  6. verfijnen
o.v.t.
  1. verfijnde
  2. verfijnde
  3. verfijnde
  4. verfijnden
  5. verfijnden
  6. verfijnden
v.t.t.
  1. heb verfijnd
  2. hebt verfijnd
  3. heeft verfijnd
  4. hebben verfijnd
  5. hebben verfijnd
  6. hebben verfijnd
v.v.t.
  1. had verfijnd
  2. had verfijnd
  3. had verfijnd
  4. hadden verfijnd
  5. hadden verfijnd
  6. hadden verfijnd
o.t.t.t.
  1. zal verfijnen
  2. zult verfijnen
  3. zal verfijnen
  4. zullen verfijnen
  5. zullen verfijnen
  6. zullen verfijnen
o.v.t.t.
  1. zou verfijnen
  2. zou verfijnen
  3. zou verfijnen
  4. zouden verfijnen
  5. zouden verfijnen
  6. zouden verfijnen
diversen
  1. verfijn!
  2. verfijnt!
  3. verfijnd
  4. verfijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verfijnen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
veredeln veredelen; verfijnen
verfeinern veredelen; verfijnen

Wiktionary Translations for verfijnen:

verfijnen
verb
  1. fijner of gevoeliger maken