Dutch

Detailed Translations for aanvoelen from Dutch to German

aanvoelen:

aanvoelen verbe (voel aan, voelt aan, voelde aan, voelden aan, aangevoeld)

  1. aanvoelen (voorvoelen)
    vorfühlen; fühlen; spüren; erfahren; merken; tasten; wahrnehmen; vernehmen
    • vorfühlen verbe
    • fühlen verbe (fühle, fühlst, fühlt, fühlte, fühltet, gefühlt)
    • spüren verbe (spüre, spürst, spürt, spürte, spürtet, gespürt)
    • erfahren verbe (erfahre, erfährst, erfährt, erfuhr, erfuhrt, erfuhren)
    • merken verbe (merke, merkst, merkt, merkte, merktet, gemerkt)
    • tasten verbe (taste, tastest, tastet, tastete, tastetet, getastet)
    • wahrnehmen verbe (nehme wahr, nimmst wahr, nimmt wahr, nahmt war, wahrgenommen)
    • vernehmen verbe (vernehme, vernimmst, vernimmt, vernahm, vernahmt, vernommen)

Conjugations for aanvoelen:

o.t.t.
  1. voel aan
  2. voelt aan
  3. voelt aan
  4. voelen aan
  5. voelen aan
  6. voelen aan
o.v.t.
  1. voelde aan
  2. voelde aan
  3. voelde aan
  4. voelden aan
  5. voelden aan
  6. voelden aan
v.t.t.
  1. heb aangevoeld
  2. hebt aangevoeld
  3. heeft aangevoeld
  4. hebben aangevoeld
  5. hebben aangevoeld
  6. hebben aangevoeld
v.v.t.
  1. had aangevoeld
  2. had aangevoeld
  3. had aangevoeld
  4. hadden aangevoeld
  5. hadden aangevoeld
  6. hadden aangevoeld
o.t.t.t.
  1. zal aanvoelen
  2. zult aanvoelen
  3. zal aanvoelen
  4. zullen aanvoelen
  5. zullen aanvoelen
  6. zullen aanvoelen
o.v.t.t.
  1. zou aanvoelen
  2. zou aanvoelen
  3. zou aanvoelen
  4. zouden aanvoelen
  5. zouden aanvoelen
  6. zouden aanvoelen
diversen
  1. voel aan!
  2. voelt aan!
  3. aangevoeld
  4. aanvoelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanvoelen [znw.] nom

  1. aanvoelen (feeling; gevoel)
    Verständnis; Gemüt; Feeling; der Eindruck; die Emotion; die Empfindung; Gefühlsleben; die Gemütsempfindung; die Stimmung; die Gemütsbewegung; die Eindrücke; die Gemütserregung

Translation Matrix for aanvoelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Eindruck aanvoelen; feeling; gevoel algehele indruk; begrip; benul; bluts; conceptie; denkbeeld; deuk; gevoel; gewaarwording; impressie; indruk; instulping; kijk; mening; mentale voorstelling; notie; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; sensatie; totale indruk; visie; zienswijze
Eindrücke aanvoelen; feeling; gevoel begrip; benul; bluts; conceptie; denkbeeld; deuk; indruk; instulping; kijk; mening; mentale voorstelling; notie; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze
Emotion aanvoelen; feeling; gevoel gevoel; gewaarwording; sensatie
Empfindung aanvoelen; feeling; gevoel gevoel; gewaarwording; sensatie
Feeling aanvoelen; feeling; gevoel
Gefühlsleben aanvoelen; feeling; gevoel gemoedsleven; gevoelsleven; zielenleven
Gemüt aanvoelen; feeling; gevoel aard; geaardheid; gemoed; gemoedsaard; gemoedsgesteldheid; inborst; inslag; karakter; mentaliteit; natuur; temperament
Gemütsbewegung aanvoelen; feeling; gevoel
Gemütsempfindung aanvoelen; feeling; gevoel
Gemütserregung aanvoelen; feeling; gevoel gemoedsaandoening
Stimmung aanvoelen; feeling; gevoel gemoedstoestand; sfeer; stemming
Verständnis aanvoelen; feeling; gevoel doorzicht; intelligentie; inzicht; pienterheid; schranderheid; slimheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
erfahren aanvoelen; voorvoelen achterhalen; beleven; doorleven; doorstaan; ervaren; ervaren als; gewaarworden; ondervinden; te weten komen; verdragen; verduren; verteren; voelen
fühlen aanvoelen; voorvoelen bemerken; bespeuren; betasten; bevoelen; doorleven; doorstaan; gewaarworden; iets voelen; inleven; invoelen; meeleven; merken; ontwaren; verdragen; verduren; verteren; vingeren; voelen; waarnemen; zien
merken aanvoelen; voorvoelen aankruisen; beleven; bemerken; bespeuren; ervaren; gewaarworden; lucht krijgen van; merken; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; voelen; waarnemen; zien
spüren aanvoelen; voorvoelen achter komen; bemerken; bespeuren; gewaarworden; merken; naspeuring doen; onderzoeken; ontwaren; opmerken; rechercheren; signaleren; snuffelen; speuren; voelen; vorsen; waarnemen; zien
tasten aanvoelen; voorvoelen betasten; bevoelen; iets voelen; op de tast lopen; vingeren; voelen
vernehmen aanvoelen; voorvoelen horen; te horen krijgen; vernemen
vorfühlen aanvoelen; voorvoelen
wahrnehmen aanvoelen; voorvoelen aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; beleven; bemerken; bespeuren; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; voelen; waarnemen; zien
ModifierRelated TranslationsOther Translations
erfahren bedreven; bekwaam; doorkneed; ervaren; gediplomeerd; gekwalificeerd; geoefend

Wiktionary Translations for aanvoelen:

aanvoelen
verb
  1. gevoel hebben voor, bij intuïtie begrijpen

Cross Translation:
FromToVia
aanvoelen fühlen; empfinden; spüren ressentir — Sentir, éprouver.
aanvoelen empfinden; fühlen; befühlen; tasten; antasten; betasten; tappen; duften; riechen; wittern sentir — Traductions à trier suivant le sens