Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. afhalen en meenemen:


Dutch

Detailed Translations for afhalen en meenemen from Dutch to German

afhalen en meenemen:

afhalen en meenemen verbe

  1. afhalen en meenemen (ophalen; oppikken)
    abholen; aufpicken; holen; einsammeln
    • abholen verbe (hole ab, holst ab, holt ab, holte ab, holtet ab, abgeholt)
    • aufpicken verbe (picke auf, pickst auf, pickt auf, pickte auf, picktet auf, aufgepickt)
    • holen verbe (hole, holst, holt, holte, holtet, geholt)
    • einsammeln verbe (sammele ein, sammelst ein, sammelt ein, sammelte ein, sammeltet ein, eingesammelt)

Translation Matrix for afhalen en meenemen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abholen afhalen en meenemen; ophalen; oppikken een snuif nemen; iets ophalen; insnuiven; opsnuiven; snuiven
aufpicken afhalen en meenemen; ophalen; oppikken opensteken; prikken in
einsammeln afhalen en meenemen; ophalen; oppikken collecteren; geld inzamelen; inzamelen; oogsten; plukken; vergaren; verzamelen
holen afhalen en meenemen; ophalen; oppikken behalen; distribueren; halen; iets halen; iets ophalen; lenen; ontlenen; pakken; ronddelen; uitreiken; verdelen; verkrijgen; winnen

Related Translations for afhalen en meenemen