Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. bestelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bestelen from Dutch to German

bestelen:

bestelen verbe (besteel, besteelt, bestal, bestalen, bestolen)

  1. bestelen (beroven)
    fortschleppen; entnehmen; abnehmen; wegnehmen; fortnehmen; wegholen
    • fortschleppen verbe (schleppe fort, schleppst fort, schleppt fort, schleppte fort, schlepptet fort, fortgeschleppt)
    • entnehmen verbe (entnehme, entnimmst, entnimmt, entnahm, entnahmt, entnommen)
    • abnehmen verbe (nehme ab, nimmst ab, nimmt ab, nahm ab, nahmt ab, abgenommen)
    • wegnehmen verbe (nehme weg, nimmst weg, nimmt weg, nahm weg, nahmt weg, weggenommen)
    • fortnehmen verbe (nehme fort, nimmst fort, nimmt fort, nahm fort, nahmt fort, fortgenommen)
    • wegholen verbe (hole weg, holst weg, holt weg, holte weg, holtet weg, weggeholt)

Conjugations for bestelen:

o.t.t.
  1. besteel
  2. besteelt
  3. besteelt
  4. bestelen
  5. bestelen
  6. bestelen
o.v.t.
  1. bestal
  2. bestal
  3. bestal
  4. bestalen
  5. bestalen
  6. bestalen
v.t.t.
  1. heb bestolen
  2. hebt bestolen
  3. heeft bestolen
  4. hebben bestolen
  5. hebben bestolen
  6. hebben bestolen
v.v.t.
  1. had bestolen
  2. had bestolen
  3. had bestolen
  4. hadden bestolen
  5. hadden bestolen
  6. hadden bestolen
o.t.t.t.
  1. zal bestelen
  2. zult bestelen
  3. zal bestelen
  4. zullen bestelen
  5. zullen bestelen
  6. zullen bestelen
o.v.t.t.
  1. zou bestelen
  2. zou bestelen
  3. zou bestelen
  4. zouden bestelen
  5. zouden bestelen
  6. zouden bestelen
diversen
  1. besteel!
  2. besteelt!
  3. bestolen
  4. bestelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bestelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abnehmen beroven; bestelen achteruitgaan; afdekken; afhalen; afnemen; afruimen; afslanken; aftappen; bederven; beroven van; biertappen; degenereren; depriveren; in de war sturen; inkrimpen; inzakken; kleiner worden; lijnen; meenemen; nekken; ontnemen; ophalen; opruimen; ruïneren; slinken; sterk afnemen; tappen; te kort doen; teruglopen; vallen; verderven; verworden; verzieken; weghalen; wegnemen
entnehmen beroven; bestelen aanrekenen; aanwrijven; afdekken; afhalen; afleiden; afnemen; afruimen; berispen; beroven van; beschuldigen; blameren; deduceren; depriveren; gispen; laken; lenen; lichten; meenemen; naar boven trekken; nadragen; omhoog rukken; omhoog trekken; ontlenen; ontnemen; ophalen; opruimen; orderverzamelen; te kort doen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; weghalen; wegnemen
fortnehmen beroven; bestelen achteruitgaan; afhalen; afnemen; beroven van; declineren; depriveren; meenemen; minder worden; ontnemen; ophalen; te kort doen; weghalen; wegnemen
fortschleppen beroven; bestelen afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
wegholen beroven; bestelen afhalen; afnemen; beroven van; depriveren; meenemen; ontnemen; ophalen; te kort doen; weghalen; wegnemen
wegnehmen beroven; bestelen achteroverdrukken; achteruitgaan; afhalen; afnemen; benemen; beroven van; declineren; demonteren; depriveren; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; meenemen; minder worden; ontfutselen; ontmantelen; ontnemen; onttakelen; ontvreemden; ophalen; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken

Wiktionary Translations for bestelen:


Cross Translation:
FromToVia
bestelen rauben rob — to steal from, using violence