Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. brutaliseren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for brutaliseren from Dutch to German

brutaliseren:

brutaliseren verbe (brutaliseer, brutaliseert, brutaliseerde, brutaliseerden, gebrutaliseerd)

  1. brutaliseren (bruuskeren)
    schikanieren; brüskieren; brutal vorgehen
    • schikanieren verbe (schikaniere, schikanierst, schikaniert, schikanierte, schikaniertet, schikanier)
    • brüskieren verbe (brüskiere, brüskierst, brüskiert, brüskierte, brüskiertet, brüskiert)
    • brutal vorgehen verbe (gehe brutal vor, gehst brutal vor, geht brutal vor, ging brutal vor, gingt brutal vor, brutal vorgegangen)

Conjugations for brutaliseren:

o.t.t.
  1. brutaliseer
  2. brutaliseert
  3. brutaliseert
  4. brutaliseren
  5. brutaliseren
  6. brutaliseren
o.v.t.
  1. brutaliseerde
  2. brutaliseerde
  3. brutaliseerde
  4. brutaliseerden
  5. brutaliseerden
  6. brutaliseerden
v.t.t.
  1. heb gebrutaliseerd
  2. hebt gebrutaliseerd
  3. heeft gebrutaliseerd
  4. hebben gebrutaliseerd
  5. hebben gebrutaliseerd
  6. hebben gebrutaliseerd
v.v.t.
  1. had gebrutaliseerd
  2. had gebrutaliseerd
  3. had gebrutaliseerd
  4. hadden gebrutaliseerd
  5. hadden gebrutaliseerd
  6. hadden gebrutaliseerd
o.t.t.t.
  1. zal brutaliseren
  2. zult brutaliseren
  3. zal brutaliseren
  4. zullen brutaliseren
  5. zullen brutaliseren
  6. zullen brutaliseren
o.v.t.t.
  1. zou brutaliseren
  2. zou brutaliseren
  3. zou brutaliseren
  4. zouden brutaliseren
  5. zouden brutaliseren
  6. zouden brutaliseren
en verder
  1. ben gebrutaliseerd
  2. bent gebrutaliseerd
  3. is gebrutaliseerd
  4. zijn gebrutaliseerd
  5. zijn gebrutaliseerd
  6. zijn gebrutaliseerd
diversen
  1. brutaliseer!
  2. brutaliseert!
  3. gebrutaliseerd
  4. brutaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for brutaliseren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
brutal vorgehen brutaliseren; bruuskeren koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren
brüskieren brutaliseren; bruuskeren bruuskeren; onheus bejegenen
schikanieren brutaliseren; bruuskeren chicaneren; donderjagen; jennen; kleinzielig gedragen; koeioneren; kwellen; lastigvallen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; teisteren; tergen; treiteren; uitdagen; zieken

Wiktionary Translations for brutaliseren:

brutaliseren
verb
  1. met grofheid of geweld bejegenen