Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. donderjagen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for donderjagen from Dutch to German

donderjagen:

donderjagen verbe (donderjaag, donderjaagt, donderjaagde, donderjaagden, gedonderjaagd)

  1. donderjagen
    noergeln; schikanieren
    • noergeln verbe
    • schikanieren verbe (schikaniere, schikanierst, schikaniert, schikanierte, schikaniertet, schikanier)

Conjugations for donderjagen:

o.t.t.
  1. donderjaag
  2. donderjaagt
  3. donderjaagt
  4. donderjagen
  5. donderjagen
  6. donderjagen
o.v.t.
  1. donderjaagde
  2. donderjaagde
  3. donderjaagde
  4. donderjaagden
  5. donderjaagden
  6. donderjaagden
v.t.t.
  1. heb gedonderjaagd
  2. hebt gedonderjaagd
  3. heeft gedonderjaagd
  4. hebben gedonderjaagd
  5. hebben gedonderjaagd
  6. hebben gedonderjaagd
v.v.t.
  1. had gedonderjaagd
  2. had gedonderjaagd
  3. had gedonderjaagd
  4. hadden gedonderjaagd
  5. hadden gedonderjaagd
  6. hadden gedonderjaagd
o.t.t.t.
  1. zal donderjagen
  2. zult donderjagen
  3. zal donderjagen
  4. zullen donderjagen
  5. zullen donderjagen
  6. zullen donderjagen
o.v.t.t.
  1. zou donderjagen
  2. zou donderjagen
  3. zou donderjagen
  4. zouden donderjagen
  5. zouden donderjagen
  6. zouden donderjagen
diversen
  1. donderjaag!
  2. donderjaagt!
  3. gedonderjaagd
  4. donderjagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for donderjagen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
noergeln donderjagen
schikanieren donderjagen brutaliseren; bruuskeren; chicaneren; jennen; kleinzielig gedragen; koeioneren; kwellen; lastigvallen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; teisteren; tergen; treiteren; uitdagen; zieken