Dutch

Detailed Translations for gehengst from Dutch to German

gehengst form of hengsten:

hengsten verbe (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)

  1. hengsten (hard studeren; blokken)
    büffeln; pauken
    • büffeln verbe (büffele, büffelst, büffelt, büffelte, büffeltet, gebüffelt)
    • pauken verbe (pauke, paukst, paukt, paukte, pauktet, gepaukt)
  2. hengsten (hard slaan; slaan; meppen; timmeren)
    schlagen; rammen; hämmern; dreschen; verkloppen; hart schlagen; hauen
    • schlagen verbe (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • rammen verbe (ramme, rammst, rammt, rammte, rammtet, gerammt)
    • hämmern verbe (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)
    • dreschen verbe (dresche, drescht, drischt, draschte, draschtet, gedrescht)
    • verkloppen verbe (verkloppe, verkloppst, verkloppt, verkloppte, verklopptet, verkloppt)
    • hauen verbe (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)
  3. hengsten (stompen; rammen)
    stoßen; puffen; knuffen
    • stoßen verbe (stoße, stößt, stieß, stießt, gestoßen)
    • puffen verbe (puffe, puffst, pufft, puffte, pufftet, gepufft)
    • knuffen verbe

Conjugations for hengsten:

o.t.t.
  1. hengst
  2. hengst
  3. hengst
  4. hengsten
  5. hengsten
  6. hengsten
o.v.t.
  1. hengstte
  2. hengstte
  3. hengstte
  4. hengstten
  5. hengstten
  6. hengstten
v.t.t.
  1. heb gehengst
  2. hebt gehengst
  3. heeft gehengst
  4. hebben gehengst
  5. hebben gehengst
  6. hebben gehengst
v.v.t.
  1. had gehengst
  2. had gehengst
  3. had gehengst
  4. hadden gehengst
  5. hadden gehengst
  6. hadden gehengst
o.t.t.t.
  1. zal hengsten
  2. zult hengsten
  3. zal hengsten
  4. zullen hengsten
  5. zullen hengsten
  6. zullen hengsten
o.v.t.t.
  1. zou hengsten
  2. zou hengsten
  3. zou hengsten
  4. zouden hengsten
  5. zouden hengsten
  6. zouden hengsten
en verder
  1. ben gehengst
  2. bent gehengst
  3. is gehengst
  4. zijn gehengst
  5. zijn gehengst
  6. zijn gehengst
diversen
  1. hengst!
  2. hengst!
  3. gehengst
  4. hengstend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hengsten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
büffeln blokken; hard studeren; hengsten blokken; leren; stevig aanpakken; streng behandelen; studeren; vossen
dreschen hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren dorsen
hart schlagen hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren
hauen hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren beuken; bomen kappen; bonken; een klap geven; hakken; hameren; houwen; kappen; knuppelen; omhakken; rammen; ranselen; schoppen; slaan; trappen; trappen geven; vellen
hämmern hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren beuken; bonken; bonzen; doordouwen; doorzetten; hameren; inhameren; instampen; klinken; kloppen met een hamer; luiden; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
knuffen hengsten; rammen; stompen
pauken blokken; hard studeren; hengsten
puffen hengsten; rammen; stompen
rammen hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren aanvaren; beuken; bonken; hameren; heien; rammen; slaan
schlagen hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren bakkeleien; behalen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; heien; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; klinken; kloven; knokken; matten; raken; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; vechten; verkrijgen; winnen
stoßen hengsten; rammen; stompen aanduwen; aanrijden; botsen; direct leiden; een por geven; heen en weer bewegen; keihard trappen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; porren; schoppen; schudden; stoten; stoten op; toesteken; toestoten; trappen; trappen geven; vastlopen
verkloppen hard slaan; hengsten; meppen; slaan; timmeren

Related Words for "hengsten":


External Machine Translations: