Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. jeuken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for jeukt from Dutch to German

jeuken:

jeuken verbe (jeuk, jeukt, jeukte, jeukten, gejeukt)

  1. jeuken
    jucken; kitzeln; kribbeln; krabbeln
    • jucken verbe
    • kitzeln verbe (kitzele, kitzelst, kitzelt, kitzelte, kitzeltet, gekitzelt)
    • kribbeln verbe (kribbele, kribbelst, kribbelt, kribbelte, kribbeltet, gekribbelt)
    • krabbeln verbe (krabbele, krabbelst, krabbelt, krabbelte, krabbeltet, gekrabbelt)

Conjugations for jeuken:

o.t.t.
  1. jeuk
  2. jeukt
  3. jeukt
  4. jeuken
  5. jeuken
  6. jeuken
o.v.t.
  1. jeukte
  2. jeukte
  3. jeukte
  4. jeukten
  5. jeukten
  6. jeukten
v.t.t.
  1. heb gejeukt
  2. hebt gejeukt
  3. heeft gejeukt
  4. hebben gejeukt
  5. hebben gejeukt
  6. hebben gejeukt
v.v.t.
  1. had gejeukt
  2. had gejeukt
  3. had gejeukt
  4. hadden gejeukt
  5. hadden gejeukt
  6. hadden gejeukt
o.t.t.t.
  1. zal jeuken
  2. zult jeuken
  3. zal jeuken
  4. zullen jeuken
  5. zullen jeuken
  6. zullen jeuken
o.v.t.t.
  1. zou jeuken
  2. zou jeuken
  3. zou jeuken
  4. zouden jeuken
  5. zouden jeuken
  6. zouden jeuken
diversen
  1. jeuk!
  2. jeukt!
  3. gejeukt
  4. jeukend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for jeuken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
jucken jeuken krassen; kriebelen; zich krabben
kitzeln jeuken aaien; kietelen; kittelen; kriebelen; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren; strelen
krabbeln jeuken kriebelen; kruipen
kribbeln jeuken kriebelen; krioelen; kruipen; wemelen

Related Words for "jeuken":


Wiktionary Translations for jeuken:

jeuken
verb
  1. einen unangenehmen, stechenden Reiz (meist auf der Haut) verursachen, den man durch Kratzen beseitigen möchte

Cross Translation:
FromToVia
jeuken jucken itch — to feel the need to scratch
jeuken jucken démanger — Faire éprouver une démangeaison.