Dutch

Detailed Translations for onvrede from Dutch to German

onvrede:

onvrede [de ~] nom

  1. de onvrede (misnoegen; onbehagen; onmin)
    der Unmut; die Unzufriedenheit; Unbehagen; der Streit; die Verstimmung; die Unlust; der Mißfallen; die Uneinigkeit; die Unfriede; die Ungehaltenheit
  2. de onvrede (onbehagen; onaangenaamheid; ontevredenheid; misnoegen; onbehaaglijkheid)
    Unbehagen; Mißbehagen
  3. de onvrede (onenigheid; onmin)
    die Uneinigkeit; der Streit; die Differenz; die Streitigkeit; die Zwiespältigkeit; die Unfriede

Translation Matrix for onvrede:

NounRelated TranslationsOther Translations
Differenz onenigheid; onmin; onvrede bon; coupon; dispuut; geschil; kwestie; meningsverschil; onderscheid; onenigheid; ruzie; twist; verenigingsdispuut; verschil; verschillendheid; woordenwisseling
Mißbehagen misnoegen; onaangenaamheid; onbehaaglijkheid; onbehagen; ontevredenheid; onvrede
Mißfallen misnoegen; onbehagen; onmin; onvrede
Streit misnoegen; onbehagen; onenigheid; onmin; onvrede botsing; concours; conflict; controverse; geargumenteer; gebakkelei; gehakketak; gekif; gekrakeel; geredeneer; geruzie; geschil; gevecht; kamp; kwestie; onenigheid; partij; pot; ruzie; strijd; twist; wedstrijd; worsteling
Streitigkeit onenigheid; onmin; onvrede botsing; conflict; geschil; gevecht; kamp; kwestie; onenigheid; ruzie; strijd; twist; worsteling
Unbehagen misnoegen; onaangenaamheid; onbehaaglijkheid; onbehagen; onmin; ontevredenheid; onvrede malaise; slapheid; slapte
Uneinigkeit misnoegen; onbehagen; onenigheid; onmin; onvrede botsing; conflict; disharmonie; geschil; gespletenheid; kwestie; misnoegen; onenigheid; ongenoegen; ontevredenheid; ruzie; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
Unfriede misnoegen; onbehagen; onenigheid; onmin; onvrede misnoegen; ongenoegen; ontevredenheid
Ungehaltenheit misnoegen; onbehagen; onmin; onvrede
Unlust misnoegen; onbehagen; onmin; onvrede lauwheid; lusteloosheid; ongeanimeerdheid; onlust; onwil; weerspannigheid
Unmut misnoegen; onbehagen; onmin; onvrede ergernis; gegriefdheid; irritatie; verstoordheid; wrevel
Unzufriedenheit misnoegen; onbehagen; onmin; onvrede misnoegen; ongenoegen; ontevredenheid
Verstimmung misnoegen; onbehagen; onmin; onvrede ergernis; gegriefdheid; irritatie; ontstemming; verstoordheid; wrevel
Zwiespältigkeit onenigheid; onmin; onvrede conflict; disharmonie; dualisme; dubbelzinnige opmerking; dubbelzinnigheid; gespletenheid; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweeheidsleer; tweespalt; tweestrijd; twist; uitlating met bijbetekenis; verdeeldheid; vete