Dutch

Detailed Translations for opfleuren from Dutch to German

opfleuren:

opfleuren verbe (fleur op, fleurt op, fleurde op, fleurden op, opgefleurd)

  1. opfleuren (fleurig maken)
    ermuntern; auffrischen; aufmuntern; erfrischen; aufkratzen; erquicken; erblühen
    • ermuntern verbe (ermuntere, ermunterst, ermuntert, ermunterte, ermuntertet, ermuntert)
    • auffrischen verbe (frische auf, frischt auf, frischte auf, frischtet auf, aufgefrischt)
    • aufmuntern verbe (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
    • erfrischen verbe (erfrische, erfrischt, erfrischte, erfrischtet, erfrischt)
    • aufkratzen verbe (kratze auf, kratzt auf, kratzte auf, kratztet auf, aufgekratzt)
    • erquicken verbe (erquicke, erquickst, erquickt, erquickte, erquicktet, erquickt)
    • erblühen verbe (erblühe, erblühst, erblüht, erblühte, erblühtet, erblüht)
  2. opfleuren (opmonteren; blij maken; vrolijker worden; verkwikken)
    ermuntern; aufmuntern
    • ermuntern verbe (ermuntere, ermunterst, ermuntert, ermunterte, ermuntertet, ermuntert)
    • aufmuntern verbe (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
  3. opfleuren (tot volle wasdom komen; tot bloei komen; ontplooien; opbloeien)
    aufblühen; entfalten; vollen Wuchs erreichen; erblühen
    • aufblühen verbe (blühe auf, blühst auf, blüht auf, blühte auf, blühtet auf, aufgeblüht)
    • entfalten verbe (entfalte, entfaltest, entfaltet, entfaltete, entfaltetet, entfaltet)
    • erblühen verbe (erblühe, erblühst, erblüht, erblühte, erblühtet, erblüht)

Conjugations for opfleuren:

o.t.t.
  1. fleur op
  2. fleurt op
  3. fleurt op
  4. fleuren op
  5. fleuren op
  6. fleuren op
o.v.t.
  1. fleurde op
  2. fleurde op
  3. fleurde op
  4. fleurden op
  5. fleurden op
  6. fleurden op
v.t.t.
  1. ben opgefleurd
  2. bent opgefleurd
  3. is opgefleurd
  4. zijn opgefleurd
  5. zijn opgefleurd
  6. zijn opgefleurd
v.v.t.
  1. was opgefleurd
  2. was opgefleurd
  3. was opgefleurd
  4. waren opgefleurd
  5. waren opgefleurd
  6. waren opgefleurd
o.t.t.t.
  1. zal opfleuren
  2. zult opfleuren
  3. zal opfleuren
  4. zullen opfleuren
  5. zullen opfleuren
  6. zullen opfleuren
o.v.t.t.
  1. zou opfleuren
  2. zou opfleuren
  3. zou opfleuren
  4. zouden opfleuren
  5. zouden opfleuren
  6. zouden opfleuren
en verder
  1. heb opgefleurd
  2. hebt opgefleurd
  3. heeft opgefleurd
  4. hebben opgefleurd
  5. hebben opgefleurd
  6. hebben opgefleurd
diversen
  1. fleur op!
  2. fleurt op!
  3. opgefleurd
  4. opfleurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opfleuren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufblühen ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen ontluiken; opbloeien; zich ontsluiten
auffrischen fleurig maken; opfleuren bijkomen; frisser worden; op adem komen; opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; verversen
aufkratzen fleurig maken; opfleuren openkrabben; opkrabbelen
aufmuntern blij maken; fleurig maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; bemoedigen; motiveren; opbeuren; ophitsen; opkikkeren; opknappen; opkrikken; opvrolijken; opwekken; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken
entfalten ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen afwisselen; herzien; ontluiken; ontplooien; ontvouwen; ontwikkelen; opbloeien; openspreiden; openvouwen; tot ontwikkeling brengen; tot wasdom komen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; veranderen; verwisselen; wijzigen; zich ontsluiten
erblühen fleurig maken; ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen bijkomen; ontluiken; ontplooien; ontwikkelen; op adem komen; opbloeien; tot wasdom komen; zich ontsluiten
erfrischen fleurig maken; opfleuren bijkomen; in goede staat brengen; op adem komen; opfrissen; opknappen; renoveren; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen; verversen; zich opfrissen; zich opknappen; zich verfrissen
ermuntern blij maken; fleurig maken; opfleuren; opmonteren; verkwikken; vrolijker worden aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; bemoedigen; bijkomen; iemand motiveren; motiveren; op adem komen; ophitsen; opjutten; opkrikken; opwekken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
erquicken fleurig maken; opfleuren bijkomen; laven; lenigen; lessen; op adem komen; opkikkeren; opknappen; tegoed doen
vollen Wuchs erreichen ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen