Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. opperst:
  2. oppersen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opperst from Dutch to German

opperst:


opperst form of oppersen:

oppersen verbe (pers op, perst op, perste op, persten op, opgeperst)

  1. oppersen
    aufbügeln; hinaufdrücken
    • aufbügeln verbe (bügele auf, bügelst auf, bügelt auf, bügelte auf, bügeltet auf, aufgebügelt)

Conjugations for oppersen:

o.t.t.
  1. pers op
  2. perst op
  3. perst op
  4. persen op
  5. persen op
  6. persen op
o.v.t.
  1. perste op
  2. perste op
  3. perste op
  4. persten op
  5. persten op
  6. persten op
v.t.t.
  1. heb opgeperst
  2. hebt opgeperst
  3. heeft opgeperst
  4. hebben opgeperst
  5. hebben opgeperst
  6. hebben opgeperst
v.v.t.
  1. had opgeperst
  2. had opgeperst
  3. had opgeperst
  4. hadden opgeperst
  5. hadden opgeperst
  6. hadden opgeperst
o.t.t.t.
  1. zal oppersen
  2. zult oppersen
  3. zal oppersen
  4. zullen oppersen
  5. zullen oppersen
  6. zullen oppersen
o.v.t.t.
  1. zou oppersen
  2. zou oppersen
  3. zou oppersen
  4. zouden oppersen
  5. zouden oppersen
  6. zouden oppersen
en verder
  1. is opgeperst
  2. zijn opgeperst
diversen
  1. pers op!
  2. perst op!
  3. opgeperst
  4. oppersend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for oppersen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufbügeln oppersen
hinaufdrücken oppersen