Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. proppen:


Dutch

Detailed Translations for propten from Dutch to German

proppen:

proppen verbe (prop, propt, propte, propten, gepropt)

  1. proppen (ineen duwen)
    pfropfen; stopfen; vollstopfen; hineinstopfen
    • pfropfen verbe (pfropfe, pfropfst, pfropft, pfropfte, pfropftet, gepfropft)
    • stopfen verbe (stopfe, stopfst, stopft, stopfte, stopftet, gestopft)
    • vollstopfen verbe (stopfe voll, stopfst voll, stopft voll, stopfte voll, stopftet voll, vollgestopft)
    • hineinstopfen verbe (stopfe hinein, stopfst hinein, stopft hinein, stopfte hinein, stopftet hinein, hineingestopft)

Conjugations for proppen:

o.t.t.
  1. prop
  2. propt
  3. propt
  4. proppen
  5. proppen
  6. proppen
o.v.t.
  1. propte
  2. propte
  3. propte
  4. propten
  5. propten
  6. propten
v.t.t.
  1. heb gepropt
  2. hebt gepropt
  3. heeft gepropt
  4. hebben gepropt
  5. hebben gepropt
  6. hebben gepropt
v.v.t.
  1. had gepropt
  2. had gepropt
  3. had gepropt
  4. hadden gepropt
  5. hadden gepropt
  6. hadden gepropt
o.t.t.t.
  1. zal proppen
  2. zult proppen
  3. zal proppen
  4. zullen proppen
  5. zullen proppen
  6. zullen proppen
o.v.t.t.
  1. zou proppen
  2. zou proppen
  3. zou proppen
  4. zouden proppen
  5. zouden proppen
  6. zouden proppen
diversen
  1. prop!
  2. propt!
  3. gepropt
  4. proppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for proppen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
hineinstopfen ineen duwen; proppen bikken; binnenkrijgen; binnenproppen; brassen; bunkeren; consumeren; eten; iemand instoppen; inproppen; instoppen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opslokken; schransen; schrokken; slempen; tegoed doen; toedekken; tot zich nemen; verorberen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zitten proppen; zwelgen
pfropfen ineen duwen; proppen brassen; schransen; slempen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen
stopfen ineen duwen; proppen bikken; binnenkrijgen; brassen; breeuwen; bunkeren; consumeren; dichten; eten; gaten dichten; gaten stoppen; mazen; naar binnen werken; nuttigen; onbeschoft eten; opeten; opslokken; schransen; schrokken; slempen; stoppen; tegoed doen; tot constipatie leiden; tot zich nemen; verorberen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zitten proppen; zwelgen
vollstopfen ineen duwen; proppen brassen; goed vullen; schransen; slempen; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; volzetten; vreten; zwelgen

Related Words for "proppen":


Related Definitions for "proppen":

  1. er grote hoeveelheden in duwen1
    • hij propte de boterham in één keer in zijn mond1

External Machine Translations: