Dutch

Detailed Translations for souffleren from Dutch to German

souffleren:

souffleren verbe (souffleer, souffleert, souffleerde, souffleerden, gesouffleerd)

  1. souffleren (influisteren; ingeven)
    raten; vorschlagen; anregen; eingeben; antreiben; nötigen; prophezeien; vorhersagen; suggerieren; vorsagen; zuraten; forttreiben; einflüstern; aufjagen; vorsichhertreiben; soufflieren; einhelfen; vorwärtstreiben
    • raten verbe (rate, rätst, rät, riet, rietet, geraten)
    • vorschlagen verbe (schlage vor, schlägst vor, schlägt vor, schlug vor, schlugt vor, vorgeschlagen)
    • anregen verbe (rege an, regst an, regt an, regte an, regtet an, angeregt)
    • eingeben verbe (gebe ein, gibst ein, gibt ein, gab ein, gabt ein, eingegeben)
    • antreiben verbe (treibe an, treibst an, treibt an, trieb an, triebt an, angetrieben)
    • nötigen verbe (nötige, nötigst, nötigt, nötigte, nötigtet, genötigt)
    • prophezeien verbe (prophezeie, prophezeist, prophezeit, prophezeite, prophezeitet, prophezeit)
    • vorhersagen verbe (vorhersage, vorhersagst, vorhersagt, vorhersagte, vorhersagtet, vorhersagt)
    • suggerieren verbe (suggeriere, suggerierst, suggeriert, suggerierte, suggeriertet, suggeriert)
    • vorsagen verbe (sage vor, sagst vor, sagt vor, sagte vor, sagtet vor, vorsagt)
    • zuraten verbe (rate zu, rätst zu, rät zu, reit zu, rietet zu, zugeraten)
    • forttreiben verbe (treibe fort, treibst fort, treibt fort, trieb fort, triebt fort, fortgetrieben)
    • einflüstern verbe (flüstere ein, flüsterst ein, flüstert ein, flüsterte ein, flüstertet ein, eingeflüstert)
    • aufjagen verbe (jage auf, jagst auf, jagt auf, jagte auf, jagtet auf, aufgejagt)
    • soufflieren verbe (souffliere, soufflierst, souffliert, soufflierte, souffliertet, souffliert)
    • einhelfen verbe (helfe ein, hilfst ein, hilt ein, half ein, halft ein, eingeholfen)

Conjugations for souffleren:

o.t.t.
  1. souffleer
  2. souffleert
  3. souffleert
  4. souffleren
  5. souffleren
  6. souffleren
o.v.t.
  1. souffleerde
  2. souffleerde
  3. souffleerde
  4. souffleerden
  5. souffleerden
  6. souffleerden
v.t.t.
  1. heb gesouffleerd
  2. hebt gesouffleerd
  3. heeft gesouffleerd
  4. hebben gesouffleerd
  5. hebben gesouffleerd
  6. hebben gesouffleerd
v.v.t.
  1. had gesouffleerd
  2. had gesouffleerd
  3. had gesouffleerd
  4. hadden gesouffleerd
  5. hadden gesouffleerd
  6. hadden gesouffleerd
o.t.t.t.
  1. zal souffleren
  2. zult souffleren
  3. zal souffleren
  4. zullen souffleren
  5. zullen souffleren
  6. zullen souffleren
o.v.t.t.
  1. zou souffleren
  2. zou souffleren
  3. zou souffleren
  4. zouden souffleren
  5. zouden souffleren
  6. zouden souffleren
en verder
  1. ben gesouffleerd
  2. bent gesouffleerd
  3. is gesouffleerd
  4. zijn gesouffleerd
  5. zijn gesouffleerd
  6. zijn gesouffleerd
diversen
  1. souffleer!
  2. souffleert!
  3. gesouffleerd
  4. soufflerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for souffleren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anregen influisteren; ingeven; souffleren aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; activeren; adviseren; bezielen; iets aanraden; ingeven; ophitsen; opkrikken; oppeppen; opwekken; opwinden; prikkelen; provoceren; raden; stimuleren; suggereren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
antreiben influisteren; ingeven; souffleren aansporen; aanzetten; aanzwiepen; jachten; motiveren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opzwepen; sterk prikkelen; stuwen; voortdrijven; voortjagen; voortstuwen; vooruitduwen; wegjagen
aufjagen influisteren; ingeven; souffleren aanzetten; jachten; jakkeren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opzwepen; reppen; spoeden; sterk prikkelen; voortjagen
einflüstern influisteren; ingeven; souffleren inboezemen; ingeven; inspireren
eingeben influisteren; ingeven; souffleren afstemmen; dicteren; geneesmiddel toedienen; geven; inboezemen; ingeven; inspireren; instellen; intikken; intoetsen; intypen; invoeren; toedienen; typen; verstrekken
einhelfen influisteren; ingeven; souffleren inspringen
forttreiben influisteren; ingeven; souffleren stuwen; verdrijven; verjagen; voortstuwen; vooruitduwen; wegdrijven; wegjagen
nötigen influisteren; ingeven; souffleren door iets genoodzaakt worden; dwingen; dwingen te doen; noodzaken; nopen
prophezeien influisteren; ingeven; souffleren voorspellen; voortellen; wichelen
raten influisteren; ingeven; souffleren aanbevelen; aanraden; adviseren; iemand recommanderen; iets aanraden; ingeven; nomineren; raden; recommanderen; suggereren; toefluisteren; van raad dienen; voordragen
soufflieren influisteren; ingeven; souffleren
suggerieren influisteren; ingeven; souffleren adviseren; iets aanraden; ingeven; naar voren brengen; opperen; raden; suggereren
vorhersagen influisteren; ingeven; souffleren voorspellen; voortellen; wichelen
vorsagen influisteren; ingeven; souffleren voorzeggen
vorschlagen influisteren; ingeven; souffleren aanbevelen; aanraden; aanvoeren; adviseren; iemand recommanderen; iets aanraden; ingeven; naar voren brengen; nomineren; opperen; poneren; raden; suggereren; te berde brengen; voordragen; voorslaan; voorstellen
vorsichhertreiben influisteren; ingeven; souffleren
vorwärtstreiben influisteren; ingeven; souffleren stuwen; voortstuwen; vooruitduwen
zuraten influisteren; ingeven; souffleren adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren