Dutch

Detailed Translations for trek from Dutch to German

trek:

trek [de ~ (m)] nom

  1. de trek (luchtzuiging; tocht)
    der Zug; die Luftabsaugung
  2. de trek (hongergevoel; honger; hongerigheid)
    der Hunger; die Eßlust; Magenknurren; der Appetit; Hungergefühl
  3. de trek (eetlust; zin; lust)
    der Appetit
  4. de trek (ruk; haal)
    der Ruck; Anziehen
  5. de trek (zin om iets te eten; zin)

Translation Matrix for trek:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anziehen haal; ruk; trek aandoen; aankleden; aanschroeven; aantrekken; accelereren; kleden; optrekken; straktrekken; vastschroeven; versnellen
Appetit eetlust; honger; hongergevoel; hongerigheid; lust; trek; zin
Eßlust honger; hongergevoel; hongerigheid; trek
Hunger honger; hongergevoel; hongerigheid; trek honger
Hungergefühl honger; hongergevoel; hongerigheid; trek
Luftabsaugung luchtzuiging; tocht; trek
Lust haben etwas zu essen trek; zin; zin om iets te eten
Magenknurren honger; hongergevoel; hongerigheid; trek
Ruck haal; ruk; trek aantrekken; hort; schok; schokkende beweging; stoot; straktrekken
Zug luchtzuiging; tocht; trek dronk; haal; kras; pennekras; schaakzet; sleep; slok; spoortrein; teug; trein; zet; zuiging; zuigkracht
- eetlust

Related Words for "trek":


Synonyms for "trek":


Related Definitions for "trek":

  1. zin in eten1
    • Anna heeft geen trek vanavond1
  2. het verhuizen naar een ander gebied1
    • de trek van de wintervogels is begonnen1
  3. lijn in het gezicht1
    • hij heeft de trekken van zijn vader1
  4. één keer zuigen aan een sigaret1
    • mag ik een trekje van je sigaret?1

Wiktionary Translations for trek:


Cross Translation:
FromToVia
trek Appetit appetite — desire of or relish for food
trek Zugluft draft — current of air
trek Merkmal; Charakteristikum feature — one of the physical constituents of the face
trek Hunger hunger — need for food
trek Eßlust appétit — Traductions à trier suivant le sens
trek Gesichtszug; Zug trait — (vieilli) action de tirer une voiture par des animaux.

trek form of trekken:

trekken verbe (trek, trekt, trok, trokken, getrokken)

  1. trekken (voorttrekken)
    dahinziehen; treideln; fortziehen; weiterziehen
  2. trekken (rukken)
    – met kracht naar je toehalen 1
    ziehen; reißen; zerren
    • ziehen verbe (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)
    • reißen verbe (reiße, reißest, reißt, riß, rißt, gerissen)
    • zerren verbe (zerre, zerrst, zerrt, zerrte, zerrtet, gezerrt)
  3. trekken (rondreizen; reizen; zwerven)
    reisen; herumreisen; umherreisen
    • reisen verbe (reise, reisest, reist, reiste, reistet, gereist)
    • herumreisen verbe (reise herum, reist herum, reiste herum, reistet herum, herumgereist)
    • umherreisen verbe (reise umher, reist umher, reiste umher, reistet umher, umhergereist)
  4. trekken
    ziehen
    • ziehen verbe (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)

Conjugations for trekken:

o.t.t.
  1. trek
  2. trekt
  3. trekt
  4. trekken
  5. trekken
  6. trekken
o.v.t.
  1. trok
  2. trok
  3. trok
  4. trokken
  5. trokken
  6. trokken
v.t.t.
  1. heb getrokken
  2. hebt getrokken
  3. heeft getrokken
  4. hebben getrokken
  5. hebben getrokken
  6. hebben getrokken
v.v.t.
  1. had getrokken
  2. had getrokken
  3. had getrokken
  4. hadden getrokken
  5. hadden getrokken
  6. hadden getrokken
o.t.t.t.
  1. zal trekken
  2. zult trekken
  3. zal trekken
  4. zullen trekken
  5. zullen trekken
  6. zullen trekken
o.v.t.t.
  1. zou trekken
  2. zou trekken
  3. zou trekken
  4. zouden trekken
  5. zouden trekken
  6. zouden trekken
en verder
  1. ben getrokken
  2. bent getrokken
  3. is getrokken
  4. zijn getrokken
  5. zijn getrokken
  6. zijn getrokken
diversen
  1. trek !
  2. trekt !
  3. getrokken
  4. trekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for trekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dahinziehen trekken; voorttrekken
fortziehen trekken; voorttrekken een stapje verder gaan; krammen; met een kram vastmaken; sleuren; verdergaan
herumreisen reizen; rondreizen; trekken; zwerven omzwerven; zwerven
reisen reizen; rondreizen; trekken; zwerven
reißen rukken; trekken knapperen; knetteren; losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten
treideln trekken; voorttrekken
umherreisen reizen; rondreizen; trekken; zwerven
weiterziehen trekken; voorttrekken
zerren rukken; trekken sleuren
ziehen rukken; trekken aankweken; aanplanten; een snuif nemen; fokken; genereren; hieuwen; hieven; iets ophalen; insnuiven; kweken; lenen; met een spil omhoogwerken; ontlenen; opfokken; opkweken; opsnuiven; planten; procreëren; slepen; sleuren; snuiven; telen; tochten; verbouwen; voortbrengen

Related Words for "trekken":


Related Definitions for "trekken":

  1. een tocht maken1
    • hij trekt deze vakantie door Frankrijk1
  2. met kracht naar je toehalen1
    • als je aan het touw trekt, gaat de deur open1
  3. verhuizen naar een ander gebied1
    • in de winter trekken de ooievaars naar het zuiden1
  4. verplaatsen door naar je toe te halen1
    • het paard trekt de wagen1

Wiktionary Translations for trekken:

trekken
verb
  1. op een voorwerp een kracht uitoefenen in een richting die ervan wegvoert
  2. een lijn aanbrengen
  3. een lange tocht uitvoeren
  4. aandacht opwekken
  5. iemand over de streep trekken
trekken
verb
  1. -
  2. Geschäftsleben: einen Wechsel auf einen anderen ziehen oder ausstellen
  3. einen längeren Weg in der Natur zu Fuß zurücklegen
  4. (häufig, in regelmäßigen Abständen) den Aufenthaltsort wechseln
  5. mit Anwendung von Kraft auf sich zu bewegen
  6. Zahn, Probe, Karte, Los: entnehmen
  7. beim Rauchen: an Pfeife, Zigarette usw. saugen
  8. von Tee oder Ähnlichem: mit der Zeit im Wasser seinen Geschmack entfalten
  9. (transitiv), mundartlich, umgangssprachlich: Synonym für „zerren“, „ziehen“

Cross Translation:
FromToVia
trekken ziehen draw — to pull out
trekken auslosen draw — to determine the result of a lottery
trekken verreisen; reisen journey — to travel, to make a trip or voyage
trekken ziehen pull — apply force to (something) so it comes towards one
trekken senken; absenken; herablassen; erniedrigen; entwürdigen; diskreditieren; in Misskredit bringen; in Verruf bringen; reduzieren; umbringen; verderben; streichen; demütigen abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
trekken ködern; locken; anziehen attirertirer, faire venir à soi.
trekken zeichnen; abzeichnen; malen; abmalen; entwerfen; skizzieren; darstellen dessiner — Reeprésenter par un dessin
trekken beschwören; flehen; anziehen solliciterinciter ou exciter à faire quelque chose.
trekken ziehen; verziehen tirermouvoir vers soi, amener vers soi ou après soi.
trekken schleppen; nachschleppen trainertirer après soi.
trekken schleppen; nachschleppen traînertirer après soi.