Dutch

Detailed Translations for voortrekken from Dutch to German

voortrekken:

voortrekken verbe (trek voor, trekt voor, trok voor, trokken voor, voorgetrokken)

  1. voortrekken (iemand begunstigen; voorschuiven)
    jemand begunstigen; vorgeben; vortäuschen; vorschieben; vorschießen
    • vorgeben verbe (gebe vor, gibst vor, gibt vor, gab vor, gabt vor, vorgegeben)
    • vortäuschen verbe (täusche vor, täuscht vor, täuschte vor, täuschtet vor, vorgetäuscht)
    • vorschieben verbe (schiebe vor, schiebst vor, schiebt vor, schob vor, schobt vor, vorgeschoben)
    • vorschießen verbe (schieße vor, schießt vor, schoß, schoßt, vorgeschossen)
  2. voortrekken (bevoordelen; begunstigen; voorschuiven)
    begünstigen; bevorrechten; bevorzugen
    • begünstigen verbe (begünstige, begünstigst, begünstigt, begünstigte, begünstigtet, begünstigt)
    • bevorrechten verbe (bevorrechte, bevorrechtest, bevorrechtet, bevorrechtete, bevorrechtetet, bevorrechtet)
    • bevorzugen verbe (bevorzuge, bevorzugst, bevorzugt, bevorzugte, bevorzugtet, bevorzug)

Conjugations for voortrekken:

o.t.t.
  1. trek voor
  2. trekt voor
  3. trekt voor
  4. trekken voor
  5. trekken voor
  6. trekken voor
o.v.t.
  1. trok voor
  2. trok voor
  3. trok voor
  4. trokken voor
  5. trokken voor
  6. trokken voor
v.t.t.
  1. heb voorgetrokken
  2. hebt voorgetrokken
  3. heeft voorgetrokken
  4. hebben voorgetrokken
  5. hebben voorgetrokken
  6. hebben voorgetrokken
v.v.t.
  1. had voorgetrokken
  2. had voorgetrokken
  3. had voorgetrokken
  4. hadden voorgetrokken
  5. hadden voorgetrokken
  6. hadden voorgetrokken
o.t.t.t.
  1. zal voortrekken
  2. zult voortrekken
  3. zal voortrekken
  4. zullen voortrekken
  5. zullen voortrekken
  6. zullen voortrekken
o.v.t.t.
  1. zou voortrekken
  2. zou voortrekken
  3. zou voortrekken
  4. zouden voortrekken
  5. zouden voortrekken
  6. zouden voortrekken
diversen
  1. trek voor!
  2. trekt voor!
  3. voorgetrokken
  4. voortrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voortrekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
begünstigen begunstigen; bevoordelen; voorschuiven; voortrekken bevoorrechten; doneren; geven; schenken; voorrechten toekennen
bevorrechten begunstigen; bevoordelen; voorschuiven; voortrekken doneren; geven; schenken
bevorzugen begunstigen; bevoordelen; voorschuiven; voortrekken bevoorrechten; doneren; geven; prefereren; schenken; verkiezen; voorrechten toekennen
jemand begunstigen iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken
vorgeben iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken fingeren; simuleren; veinzen; voorin schuiven; voorschuiven; voorspiegelen; voorwenden
vorschieben iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken duwen; opschuiven; voorin schuiven; voorschuiven; vooruitschuiven
vorschießen iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken
vortäuschen iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden
- bevoordelen; matsen

Synonyms for "voortrekken":


Related Definitions for "voortrekken":

  1. iemand meer geven dan de anderen1
    • mijn moeder heeft ons zusje altijd voorgetrokken1

Wiktionary Translations for voortrekken:


Cross Translation:
FromToVia
voortrekken bevorzugen; den Vorzug geben; vorziehen aimer mieuxpréférer, aimer une chose par préférence à une autre.
voortrekken vorziehen; bevorzugen; Vorzug préférer — Mettre au-dessus, aimer mieux, se déterminer en faveur d’une personne, d’une chose plutôt que d’une autre.