Dutch

Detailed Translations for correct from Dutch to English

correct:

correct adj

  1. correct (goed; juist; precies)
  2. correct (juiste)
  3. correct (verstandig; wijselijk; wijs; )
    bright
    – characterized by quickness and ease in learning 1
    • bright adj
      • some children are brighter in one subject than another1
  4. correct (onberispelijk; keurig; onbesproken)

Translation Matrix for correct:

NounRelated TranslationsOther Translations
right gelijk; gerechtigheid; recht
VerbRelated TranslationsOther Translations
correct beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; herstellen; herzien; rechtstrijken; rechtzetten; renoveren; repareren; verbeteren
perfect afmaken; bijschaven; completeren; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
accurate correct; goed; juist; precies accuraat; gedetailleerd; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; precies; secuur; stipt; trefzeker; voorzichtig; zorgvuldig
blameless correct; keurig; onberispelijk; onbesproken onschuldig; schuldeloos; schuldloos
clever bedachtzaam; correct; doordacht; nadenkend; pienter; raadzaam; verstandig; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig adrem; bijdehand; briljant; clever; gehaaid; geleerd; geniaal; gevat; gewiekst; gis; ingenieus; intelligent; kien; knap; kundig; kunstig; pienter; raak; rap; scherpzinnig; schrander; slim; snedig; snel; snugger; spitsvondig; uitgekiend; uitgeslapen; vaardig; vernuftig; vindingrijk; vlot; vlug; wijs
correct correct; goed; juist; juiste; keurig; onberispelijk; onbesproken; precies akkoord; in orde; mee eens
faultless correct; keurig; onberispelijk; onbesproken feilloos; foutloos; loepzuiver; zuiver
impeccable correct; keurig; onberispelijk; onbesproken onbevlekt; onschuldig; rein; vlekkeloos
intelligent bedachtzaam; correct; doordacht; nadenkend; pienter; raadzaam; verstandig; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig clever; geleerd; intelligent; kien; pienter; schrander; slim; snugger; uitgeslapen; wijs
perfect correct; keurig; onberispelijk; onbesproken briljant; degelijk; diepgaand; diepgravend; eersteklas; eersterangs; excellent; foutloos; gaaf; grondig; helemaal; hoogwaardig; ideaal; niet oppervlakkig; onaangetast; patent; perfect; perfekt; prima; puik; puntgaaf; subliem; superbe; top; tot de beste klasse behorend; totaal; uitgelezen; uitgezocht; uitmuntend; uitnemend; uitstekend; van goede kwaliteit; volkomen; volleerd; volmaakt; voortreffelijk
precise correct; goed; juist; precies accuraat; exact; gedetailleerd; haarfijn; juist; kloppend; met grote juistheid; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; onvermurwbaar; precies; ragfijn; secuur; stipt; streng; strikt; stringent; uitgerekend; voorzichtig; waar; zorgvuldig
sane bedachtzaam; correct; doordacht; nadenkend; pienter; raadzaam; verstandig; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig
sensible bedachtzaam; correct; doordacht; nadenkend; pienter; raadzaam; verstandig; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig intelligent; pienter; rationeel; redelijk; schrander; verstandelijk
smart bedachtzaam; correct; doordacht; nadenkend; pienter; raadzaam; verstandig; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig adrem; alert; bij de pinken; bijdehand; chic; clever; elegant; esthetisch; gehaaid; geleerd; gelikt; gevat; gewiekst; gis; goochem; intelligent; kien; kittig; knap; leuk om te zien; modieuze verfijning; oplettend; picobello; piekfijn; pienter; raak; scherpzinnig; schrander; slim; smaakvol; snedig; snugger; spitsvondig; stijlvol; tiptop; uitgekiend; uitgeslapen; verfijnd; wakker; wijs
wise bedachtzaam; correct; doordacht; nadenkend; pienter; raadzaam; verstandig; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig belezen; clever; erudiet; geletterd; gestudeerd; gis; hooggeleerd; intelligent; kien; ontwikkeld; pienter; schrander; slim; snugger; uitgeslapen; wijs; zeer geleerd; zeer ontwikkeld
- goed; juist
AdverbRelated TranslationsOther Translations
right rechtsaf; rechtsom
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bright bedachtzaam; correct; doordacht; nadenkend; pienter; raadzaam; verstandig; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig aanschouwelijk; adrem; bijdehand; blij; blijgeestig; blijmoedig; blinkend; bloeiend; clever; dartel; duidelijk; fideel; flagrant; fleurig; flitsend; geestig; gevat; glimmend; hip; intelligent; jolig; kien; kleurig; kleurrijk; knap; kwiek; leuk om te zien; levendig; lustig; modieus; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; overduidelijk; pienter; raak; schrander; slim; snedig; snel; snugger; spiritueus; trendy; uitgelaten; uitgeslapen; vlot; vrolijk; wakker; welgemoed; zo klaar als een klontje; zonneklaar; zonnig
right correct; goed; juist; juiste; precies akkoord; eerlijk; fair; gepast; geschikt; geëigend; in orde; juist; kloppend; mee eens; passend; precies; rechts; uitgerekend; waar; zoëven
right-thinking bedachtzaam; correct; doordacht; nadenkend; pienter; raadzaam; verstandig; weldenkend; wijs; wijselijk; zinnig

Related Words for "correct":

  • correctheid, correcter, correctere, correctst, correctste, correcte

Synonyms for "correct":


Antonyms for "correct":


Related Definitions for "correct":

  1. zoals het hoort2
    • mijn baas is altijd correct gekleed2
  2. zoals het moet2
    • dit heb je correct geschreven2

Wiktionary Translations for correct:

correct
adjective
  1. foutloos, goed
correct
adjective
  1. factually fair, correct
  2. just, equitable
  3. with good manners
  4. free from error
  5. complying with justice, correct
adverb
  1. in a correct manner

Cross Translation:
FromToVia
correct correct correct — Sans faute

Related Translations for correct



English

Detailed Translations for correct from English to Dutch

correct:

to correct verbe (corrects, corrected, correcting)

  1. to correct (rectify; put straight; set right)
    corrigeren; verbeteren
    • corrigeren verbe (corrigeer, corrigeert, corrigeerde, corrigeerden, gecorrigeerd)
    • verbeteren verbe (verbeter, verbetert, verbeterde, verbeterden, verbeterd)
  2. to correct (improve; renew; get better; make better; better)
    corrigeren; verbeteren; herstellen; bijwerken; goedmaken; beteren; repareren; herzien; renoveren
    • corrigeren verbe (corrigeer, corrigeert, corrigeerde, corrigeerden, gecorrigeerd)
    • verbeteren verbe (verbeter, verbetert, verbeterde, verbeterden, verbeterd)
    • herstellen verbe (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)
    • bijwerken verbe (werk bij, werkt bij, werkte bij, werkten bij, bijgewerkt)
    • goedmaken verbe (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
    • beteren verbe (beter, betert, beterde, beterden, gebeterd)
    • repareren verbe (repareer, repareert, repareerde, repareerden, gerepareerd)
    • herzien verbe (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
    • renoveren verbe (renoveer, renoveert, renoveerde, renoveerden, gerenoveerd)
  3. to correct (make good; rectify; put straight; set right; fix)
    goedmaken; rechtzetten; rechtstrijken
    • goedmaken verbe (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
    • rechtzetten verbe (zet recht, zette recht, zetten recht, rechtgezet)
    • rechtstrijken verbe (strijk recht, strijkt recht, streek recht, streken recht, recht gestreken)

Conjugations for correct:

present
  1. correct
  2. correct
  3. corrects
  4. correct
  5. correct
  6. correct
simple past
  1. corrected
  2. corrected
  3. corrected
  4. corrected
  5. corrected
  6. corrected
present perfect
  1. have corrected
  2. have corrected
  3. has corrected
  4. have corrected
  5. have corrected
  6. have corrected
past continuous
  1. was correcting
  2. were correcting
  3. was correcting
  4. were correcting
  5. were correcting
  6. were correcting
future
  1. shall correct
  2. will correct
  3. will correct
  4. shall correct
  5. will correct
  6. will correct
continuous present
  1. am correcting
  2. are correcting
  3. is correcting
  4. are correcting
  5. are correcting
  6. are correcting
subjunctive
  1. be corrected
  2. be corrected
  3. be corrected
  4. be corrected
  5. be corrected
  6. be corrected
diverse
  1. correct!
  2. let's correct!
  3. corrected
  4. correcting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for correct:

NounRelated TranslationsOther Translations
akkoord acceptance; access; admission; admittance; agreement; alliance; allowance; approval; association; bond; chord; clearance; come to terms; concurrence; consent; granting; league; make a compromise; pact; permission; settlement; union
goed article; cloth; clothes; clothing material; gadget; good; item; matter; object; thing; things; washing
goedmaken atoning for; making up for; redeem
verbeteren make things better
VerbRelated TranslationsOther Translations
beteren better; correct; get better; improve; make better; renew better one's life; cure; get better; get well; improve; recover; regain one's health
bijwerken better; correct; get better; improve; make better; renew improve; modify; retouch; touch up; update
corrigeren better; correct; get better; improve; make better; put straight; rectify; renew; set right
goedmaken better; correct; fix; get better; improve; make better; make good; put straight; rectify; renew; set right compensate for; counterbalance; fix; make good; make up; mend; reconcile; rectify; repair; restore; settle
herstellen better; correct; get better; improve; make better; renew exchange; fix; interchange; mend; recover; redeem; redevelop; redress; renew; renovate; repair; restore; resume; swap; trade
herzien better; correct; get better; improve; make better; renew alter; amend; change; create; interchange; invent; make; modify; reform; reshape; review; revise; rewrite; switch; transform; vary
rechtstrijken correct; fix; make good; put straight; rectify; set right
rechtzetten correct; fix; make good; put straight; rectify; set right fix; mend; put right; rectify; repair; restore; set right
renoveren better; correct; get better; improve; make better; renew exchange; fix up; interchange; redevelop; renew; renovate; resume; swap; trade
repareren better; correct; get better; improve; make better; renew fix; mend; repair; restore
verbeteren better; correct; get better; improve; make better; put straight; rectify; renew; set right exchange; improve; interchange; make progress; progress; redevelop; renew; renovate; resume; swap; trade
- adjust; castigate; chasten; chastise; compensate; counterbalance; decline; discipline; even off; even out; even up; make up; objurgate; rectify; redress; right; set; slump; sort out
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
correct accurate; blameless; correct; faultless; impeccable; perfect; precise; right bright; clever; intelligent; right-thinking; sane; sensible; smart; wise
goed accurate; correct; precise; right
juist accurate; correct; precise; right a moment ago; accurately; effective; efficient; even; exact; exactly; fit; just; just now; one minute ago; only; precise; proper; right; suitable; true; truethfull
keurig blameless; correct; faultless; impeccable; perfect becoming; befitting; cleanly; decent; fitting; honorable; honourable; neat; neatly; proper; respectable; tidy
onberispelijk blameless; correct; faultless; impeccable; perfect
onbesproken blameless; correct; faultless; impeccable; perfect incorruptible; undiscussed; upright
precies accurate; correct; precise; right accurate; accurately; careful; conscientious; detailed; exact; exactly; exhaustive; in detail; just; meticulous; minutely; painstaking; precise; precisely; punctual; right; scrupulous; stringent; true; truethfull
- right
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
herstellen restore
OtherRelated TranslationsOther Translations
akkoord O.K.; allright; alright; done; it's a deal; you're on
- correct in form; make clear
ModifierRelated TranslationsOther Translations
akkoord agree; correct; fine; good; right
in orde agree; correct; fine; good; right
juiste correct; right
mee eens agree; correct; fine; good; right

Related Words for "correct":


Synonyms for "correct":


Antonyms for "correct":


Related Definitions for "correct":

  1. free from error; especially conforming to fact or truth1
    • the correct answer1
    • the correct version1
  2. correct in opinion or judgment1
  3. socially right or correct1
    • correct behavior1
  4. in accord with accepted standards of usage or procedure1
  5. treat a defect1
    • The new contact lenses will correct for his myopia1
  6. make right or correct1
  7. alter or regulate so as to achieve accuracy or conform to a standard1
    • correct the alignment of the front wheels1
  8. censure severely1
  9. go down in value1
    • the stock market corrected1
  10. make reparations or amends for1
  11. punish in order to gain control or enforce obedience1
  12. adjust for1
    • engineers will work to correct the effects or air resistance1

Wiktionary Translations for correct:

correct
verb
  1. To make something that was not valid become right
adjective
  1. with good manners
  2. free from error
correct
adjective
  1. foutloos, goed
  2. zoals het moet, waar
verb
  1. iets van fouten ontdoen
  2. van fouten ontdoen
  1. bevestiging

Cross Translation:
FromToVia
correct corrigeren; bijsturen; verbeteren korrigieren — (transitiv) einen Fehler in (von) etwas (jemandem) berichtigen, eine Korrektur durchführen
correct correct correct — Sans faute
correct corrigeren corriger — Rectifier, améliorer conformément à une règle, à des règles
correct accuraat; nauwgezet; nauwkeurig; prompt; stipt; zorgvuldig; punctueel; goed; juist; recht exact — Qui suivre rigoureusement la vérité, la convention.
correct waar; echt; eigenlijk; heus; waarachtig; gegrond; gelijk hebbend; juist vrai — Qui est conforme à la vérité, à ce qui est réellement.

Related Translations for correct