Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. markeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for markeren from Dutch to English

markeren:

markeren verbe (markeer, markeert, markeerde, markeerden, gemarkeerd)

  1. markeren (brandmerken; branden; inbranden; van stigma's voorzien)
    to mark; to stigmatize; to brand; to stigmatise
    – to accuse or condemn or openly or formally or brand as disgraceful 1
    • mark verbe (marks, marked, marking)
    • stigmatize verbe, américain (stigmatizes, stigmatized, stigmatizing)
      • She was stigmatized by society because she had a child out of wedlock1
    • brand verbe (brands, branded, branding)
    • stigmatise verbe, britannique
    to burn
    • burn verbe (burns, burnt, burning)
  2. markeren
    highlight
    – To emphasize displayed characters, as by displaying them in reverse video (light on dark rather than dark on light, and vice versa) or against a colored background. 2
  3. markeren
    to flag
    – To associate a flag with a message or other item. 2
    • flag verbe (flags, flagged, flagging)

Conjugations for markeren:

o.t.t.
  1. markeer
  2. markeert
  3. markeert
  4. markeren
  5. markeren
  6. markeren
o.v.t.
  1. markeerde
  2. markeerde
  3. markeerde
  4. markeerden
  5. markeerden
  6. markeerden
v.t.t.
  1. heb gemarkeerd
  2. hebt gemarkeerd
  3. heeft gemarkeerd
  4. hebben gemarkeerd
  5. hebben gemarkeerd
  6. hebben gemarkeerd
v.v.t.
  1. had gemarkeerd
  2. had gemarkeerd
  3. had gemarkeerd
  4. hadden gemarkeerd
  5. hadden gemarkeerd
  6. hadden gemarkeerd
o.t.t.t.
  1. zal markeren
  2. zult markeren
  3. zal markeren
  4. zullen markeren
  5. zullen markeren
  6. zullen markeren
o.v.t.t.
  1. zou markeren
  2. zou markeren
  3. zou markeren
  4. zouden markeren
  5. zouden markeren
  6. zouden markeren
en verder
  1. ben gemarkeerd
  2. bent gemarkeerd
  3. is gemarkeerd
  4. zijn gemarkeerd
  5. zijn gemarkeerd
  6. zijn gemarkeerd
diversen
  1. markeer!
  2. markeert!
  3. gemarkeerd
  4. markerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for markeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
brand brandmerk; fabrieksmerk; handelsmerk; handelsnaam; maak; merk; merknaam; stigma; warenmerk; wondteken van Christus; zwaard wapenkunde
burn brandplek; brandwond; verbranding
flag banier; lis; markering; pin; ruitertje; speld; standaard; vaan; vaandel; vendel; vlag; wimpel
highlight uitschieter
mark beoordelingscijfer; cijfer; doelschijf; eigenschap; etiket; herkenningsteken; iemand kenmerken; kenmerk; kenteken; litteken; merk; merkteken; onderscheidingsteken; punt; rapportcijfer; schietschijf; schoolcijfer
VerbRelated TranslationsOther Translations
brand branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien aankruisen; merken
burn branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien aanbakken; aanbranden; afbranden; blakeren; branden; leegbranden; platbranden; uitbranden; verschroeien; verzengen; zengen
flag markeren
highlight markeren
mark branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien aankruisen; aanstrepen; afvinken; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; keurmerken; merken; tekenen; typeren; vinken
stigmatise branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien schandmerken; stigmatiseren
stigmatize branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien schandmerken; stigmatiseren

Wiktionary Translations for markeren:

markeren
verb
  1. het afbakenen van een grens
markeren
verb
  1. indicate
  2. to mark with a flag
  3. To mark with a buoy.

Cross Translation:
FromToVia
markeren mark markieren — vermeintlich Wichtiges kennzeichnen, hervorheben
markeren mark; brand; earmark; flag; hallmark; label; stamp; stud; route; form; mould; mold; shape; turn zeichnen — (transitiv) etwas mit einem oder mehreren Zeichen versehen