Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. opentrekken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opentrekken from Dutch to English

opentrekken:

opentrekken verbe (trek open, trekt open, trok open, trokken open, opengetrokken)

  1. opentrekken

Conjugations for opentrekken:

o.t.t.
  1. trek open
  2. trekt open
  3. trekt open
  4. trekken open
  5. trekken open
  6. trekken open
o.v.t.
  1. trok open
  2. trok open
  3. trok open
  4. trokken open
  5. trokken open
  6. trokken open
v.t.t.
  1. heb opengetrokken
  2. hebt opengetrokken
  3. heeft opengetrokken
  4. hebben opengetrokken
  5. hebben opengetrokken
  6. hebben opengetrokken
v.v.t.
  1. had opengetrokken
  2. had opengetrokken
  3. had opengetrokken
  4. hadden opengetrokken
  5. hadden opengetrokken
  6. hadden opengetrokken
o.t.t.t.
  1. zal opentrekken
  2. zult opentrekken
  3. zal opentrekken
  4. zullen opentrekken
  5. zullen opentrekken
  6. zullen opentrekken
o.v.t.t.
  1. zou opentrekken
  2. zou opentrekken
  3. zou opentrekken
  4. zouden opentrekken
  5. zouden opentrekken
  6. zouden opentrekken
en verder
  1. is opengetrokken
  2. zijn opengetrokken
diversen
  1. trek open!
  2. trekt open!
  3. opengetrokken
  4. opentrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opentrekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
draw open opentrekken

Wiktionary Translations for opentrekken:

opentrekken
verb
  1. (transitive) to change from a smaller form/size to a larger one

Cross Translation:
FromToVia
opentrekken uncork; unblock; clear; set abroach déboucherdébarrasser de ce qui boucher, de ce qui obstruer.