Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. snoep:
  2. snoepen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for snoep from Dutch to English

snoep:

snoep [de ~ (m)] nom

  1. de snoep
    the candy

Translation Matrix for snoep:

NounRelated TranslationsOther Translations
candy snoep beminde; duifje; kandij; lekkers; liefje; liefste; lieve; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoepgoed; snoepjes; snoes; suikergoed; suikerwerk; zoetigheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
candy konfijten; versuikeren; zoeten; zoetmaken

Related Words for "snoep":


Related Definitions for "snoep":

  1. zoete, lekkere dingen zonder voedingswaarde1
    • dat dikke kind eet teveel snoep1

Wiktionary Translations for snoep:

snoep
noun
  1. sweet foodstuffs, collectively
  2. piece of candy

Cross Translation:
FromToVia
snoep sweet; candy Süßigkeitmeist Plural: Lebensmittel, die süß sind und als Naschzeug verwendet werden
snoep dainty; titbit; delicacy; sweetmeat; tidbit; gourmet; candy friandiseconfiserie ou pâtisserie de petite taille.

snoep form of snoepen:

snoepen verbe (snoep, snoept, snoepte, snoepten, gesnoept)

  1. snoepen
    to nibble; to munch; to nybble
    • nibble verbe, américain (nibbles, nibbled, nibbling)
    • munch verbe (munches, munched, munching)
    • nybble verbe, britannique

Conjugations for snoepen:

o.t.t.
  1. snoep
  2. snoept
  3. snoept
  4. snoepen
  5. snoepen
  6. snoepen
o.v.t.
  1. snoepte
  2. snoepte
  3. snoepte
  4. snoepten
  5. snoepten
  6. snoepten
v.t.t.
  1. heb gesnoept
  2. hebt gesnoept
  3. heeft gesnoept
  4. hebben gesnoept
  5. hebben gesnoept
  6. hebben gesnoept
v.v.t.
  1. had gesnoept
  2. had gesnoept
  3. had gesnoept
  4. hadden gesnoept
  5. hadden gesnoept
  6. hadden gesnoept
o.t.t.t.
  1. zal snoepen
  2. zult snoepen
  3. zal snoepen
  4. zullen snoepen
  5. zullen snoepen
  6. zullen snoepen
o.v.t.t.
  1. zou snoepen
  2. zou snoepen
  3. zou snoepen
  4. zouden snoepen
  5. zouden snoepen
  6. zouden snoepen
en verder
  1. ben gesnoept
  2. bent gesnoept
  3. is gesnoept
  4. zijn gesnoept
  5. zijn gesnoept
  6. zijn gesnoept
diversen
  1. snoep!
  2. snoept!
  3. gesnoept
  4. snoepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for snoepen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
munch snoepen consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knagen; knauwen; nuttigen; opeten; oppeuzelen; spijzen; tot zich nemen; verorberen
nibble snoepen consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knabbelen; knagen; knauwen; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; peuzelen; spijzen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen
nybble snoepen consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knabbelen; knagen; knauwen; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; peuzelen; spijzen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen

Related Words for "snoepen":


Wiktionary Translations for snoepen:


Cross Translation:
FromToVia
snoepen snack; graze naschenessen oder kosten (besonders Süßigkeiten)